teekening, doch ook dikwijls roet het onduidelijke spoor van eene dwars-
streep en een zeer flaauw punt geteekend. De onderzijde is licht roestgeel
met een fijn puntje op iederen vleugel. Het ligchaam heeft de kleur
der bovenvleugels; de sprieten zijn witachtig, bij den man bruin gevederd
met naakte spits. Bij sommige variëteiten staat digt aan den wortel
eene duidelijke derde dwarslijn, terwijl anderen slechts een spoor daarvan
vertoonen.
Met deze beschrijving komt de bij fig. 12 geteekende vlinder goed
overeen en kan dus mijns inziens als type beschouwd worden, te meer nog
omdat TREITSCHKE de eerste aan den wortel staande dwarsstreep niet als
tot eene variëteit, maar als tot den type behoorende opgeeft, hetgeen eveneens
door f a b r ic iu s jEnt. Syst. 311. 2 160.110 gedaan wordt, die als diagnose
dezer soort opgeeft »Pecticornis, alis plumbeis, strigis tribus punctoque
medio fusco (Sprieten gekamd, vleugels loodkleurig met drie dwarsstrepen
en een bruin middelpunt).
Yan dezen type verschilt de zoogenaamde Turturaria alleen door eene
lichtere kleur en eenige meerdere grootte, zoodat ik eene afteekening van
deze heb onnoodig geacht.
Eene buitengewone sterke afwijking, levert de variteit Luridaria op, zoodat
het niet te verwonderen is, dat b o r k h a t jsen deze voor eene afzonderlijke
soort gehouden heeft. Zijne beschrijving luidt als vojgt:
De vlinder heeft de grootte en gestalte van Palumbaria; alle vleugels
hebben eene matte zwarte grondkleur, bijna als Bornb. Jacóbaeae, echter zijn
de ondervleugels naar den wortel lichter en gaan eenigzins in het donker-
graauwe over. Dwars over de bovenvleugels staan in schuine rigting twee
regte roestbruine, aan de buitenzijden lichter geteekende dwarsstrepen, die
de vleugels in drie gelijke velden verdeelen. In het eerste veld ziet men de
sporen van eene derde streep. De ondervleugels zijn zonder teekening; de
franje is grijs; aan de onderzijde zijn de vleugels bruin aschgraauw. De
sprieten zijn zwartachtig, bij den man gekamd en even als die der Palumbaria
gevormd; het ligchaam is matzwart; het achterlijf heeft de uiteinden
der ringen en den anus' graauw. Deze vlinder werd door b o r k -
h a ü s e n slechts éénmaal, in het begin van Junij, in een bosch bij Darm-
stadt onder Palumbaria vliegend gevangen.
De bij fig. 13 geteekende vlinder stemt zoo zeer met bovenstaande beschrijving
van Luridaria overeen, dat ik niet aarzel om hem tot deze variëteit
te brengen.
Thans volgt de Palumbaria, die bij wood onder No. 543 is afgebeeld
en die door g u e n é e als eene variëteit wordt aangehaald, volgens wien het
verschil met den type vooral gekenmerkt wordt door het digter bij elkander
staan der middelste dwarsstrepen, die minder of in het geheel geene
roestkleur vertoonen en donkerbruin gezoomd zijn, terwijl de tandlijn duidelijk
en regelmatig is. Ook deze soort schijnt mij toe vrij getrouw door
den bij fig. 14 afgebeelden vlinder, die echter veel kleiner dan de Engel-
sche is, te worden wedergegeven-; hij is bovendien bruiner dan de type en
komt vooral in dat opzigt goed met de teekening van w oo d overeen.
Bij al deze variëteiten meen ik nog met grond te kunnen voegen den
bij fig. 15 geteekenden vlinder, die door mij onder andere Palumbarien
gevangen werd en bij geen’ schrijver wordt vermeld. Hij schijnt mij dus
belangrijk genoeg toe om eene nadere beschrijving te verdienen. De vlinder
is een wijfje en heeft de sprieten, het lijf en den vleugelvorm gewoon;
ook zijn de vleugels als bij den type in drie velden verdeeld, het eerste
veld bij den wortel wordt door eene getande bruine, naar buiten geelachtig
gezoomde lijn ingesloten en is blaauw-grijs ingevuld. Het daarop volgende
veld komt met de grondkleur van den type overeen, terwijl het middelveld
dat door twee bruinzwarte lijnen, beiden aan de buitenzijde geel gezoomd,
wordt ingesloten, zoo donker is dat het een doorloopenden bruinen band
vormt, die in het midden iets lichter is en het gewone zwarte middelpunt
bevat. De tandlijn is onduidelijk en de kleur der vleugels aan den buitenrand
vrij donker. De ondervleugels worden door een lichten dwarsband
doorsneden, die dezen in twee deelen snijdt, waarvan het bovenste het donkerst
is. De onderzijde is even als bij den type met geel-bruine stof bepoederd
; echter is de kleur van den wortel af tot aan de derde dwarsstreep
meer zwartachtig. Eene vergelijking der afbeelding van dezen vlinder
met die van den type zal het verschil nog duidelijker aantoonen.
Na het beschrijven der afwijkingen, die bovenstaande vlindersoort oplevert,
blijft mij thans nog overig te bewijzen dat werkelijk deze allen tot
dezelfde species behooren; de mededeeling van hetgeen ik ten aanzien der
levenswijze van dit Insect opmerkte, zal van zelve dit bewijs in zich bevatten.