De kleur is over den rug en de zijden licht bruin graauw, onder de stigmata
en aan den buik vuil geel. De kop is okerkleur zonder bijzondere
versiering; de 16 pooten zijn allen van dezelfde kleur als de buik, de
haakjes aan de voorpooten daarentegen zijn okerkleur. Er is eene lichtere
streep over het midden van den rug tot op de elfde geleding, minder duidelijk
nogthans zigtbaar op de vierde en vijfde; op de daarop volgende geledingen
is haar begin tnsschen twee kleine zwartachtige streepjes ingesloten.
Het eerste en laatste luchtgat zijn klein; het 8e tot 8» grooter, allen wit
met zwarte hoornranden; achter het 4® tot 8® een zwart vlekje, dat het
stigma bijna omgeeft. Op den rug ziet men vele kleine zwarte ronde puntjes
of knobbeltjes, waar tegen aan een dergelijk kleiner wit puntje ligt;
van deze puntjes staan op het vierde tot het tiende segment aan weerszijde
drie in een driehoek, meer in het oog vallend dan de anderen.- Op de tiende
geleding aan het einde staan twee grootere donkere stippen; aan de elfde
op het einde twee zwarte dwarsstrepen, gevolgd door een gelen zoom, waarna
het lijf plotseling in hoogte afneemt en de kleur vuil bruinachtig geel
wordt. Zie fig. 1.
Deze beschrijving, naar eene levende rups, te Leyden door den Heer de
G k a a f gevangen, opgemaakt, komt zeer goed overeen met eene teekening,
naar eene Dordsohe rups van Eimbria, door den Heer d e R oo v a n W e s t -
m a e s vervaardigd, doch wijkt eenigzins af van die bij E r e i j e r voorgesteld.
De pop is nog geen 12 streep lang, doch naar mate van de lengte zeer
dik, licht bruin van kleur en zeer glanzig. Het staartpunt heeft twee
grootere en twee kleinere hoorntjes, die liervormig gebogen zijn. Zie
fig. 2 en 8.
Het volkomen insect is grooter dan de overige Europesche soorten van
het geslacht Triphaena, ofschoon de voorwerpen wel in grootte verschillen.
De meesten zijn 18 streep lang met eene vlugt van 26. De kleur en kracht
der teekening is zeer verschillend, zoodat zelfs E a b e ic iu s daardoor geneigd
werd meer dan eene soort daaruit te maken. Wij hebben bij. fig. 4 en 5
twee zeer afwijkende voorwerpen voorgesteld; het eerste te Leyden uit de
pop gekweekt, het andere gevangen. Eene algemeene beschrijving van den
vlinder is zeer moeijelijk; men vergenoege zich met . het volgende. De
sprieten zijn bruinachtig, aan de inplanting wit, en aan de onderzijde licht
bruin; de oogen zijn groenachtig en spiegelend als katoogen; de kop,
halskraag en rug zijn van kleur als de voorvleugels, doch eenigzins lichter
van tint; het achterlijf is oranje, aan de onderzijde wit, naar den anus
toe geel; de borst en de pooten zijn w it; de tarsen hebben zwarte of bruine
streepjes op de bovenzijde der geledingen. — De bovenvleugels zijn zeer
verschillend van kleur, bruin, groenachtig, paarsch, vleeschkleur, oker en
bruinrood; de teekening is soms zeer duidelijk, somtijds slecht te herkennen.
De eerste dwarsstreep raakt den binnenrand niet aan; de ronde en
de niervlak hangen dikwijls aan een, de eerste is meest geheel, de andere
half wit omzoomd, op de niervlak volgt een donkere band, de tweede
dwarsstreep loopt tot aan den binnenrand; daarop volgen aan den buitenrand
drie kleine witte vlakjes, en een bandje dat slangsgewijze naar beneden
loopt. — De ondervleugels zijn oranje met een zwarten band, die aan
den voorkant breed aan den achterrand smal is. Zie fig. 4 en 5.
LEVENSWIJZE EN VOORKOMEN.
De rups komt tegen den nazomer uit het ei en brengt den winter onder
beschutting van mos en dorre bladeren door. In het voorjaar komt zij
weder te voorschijn en voedt zich met allerlei kruiden: Primula elatior,
Pr. Veris, melde, paardebloem, enz. Zij leeft over dag zeer verborgen en
ligt altijd op den grond of tusschen de bladeren.
Volgens- Treitschke loopt zij zeer snel, ’t geen ik aan het door mij
nageteekende voorwerp niet heb kunnen bespeuren ; ook meldt hij dat zij
wel eens andere rupsen aanvalt en opeet.
Zij verpopt zich in de aarde, kort onder de oppervlakte in Mei of. in
het begin van Junij ; de pop ligt zeer stil, ook als men haar aanraakt. De
vlinder komt in Junij of Julij te voorschijn. Het voorwerp, waarnaar fig.
4 is geteekend. had zich den Isten Junij verpopt en ontwikkelde zich tot
vlinder den llden Julij 1855.