De kop is bruin; de eerste geleding óf halskraag wit, met tiVee zwarte
langsstrepen; over den rug loopt eene breede, zwavelgele streep, in het
midden door eene smalle, bij iedere geleding afgebrokene, oranje
streep verdeeld; hier op volgt aan wederzijde eene breede blaauwachtige
streep. Op iederen ring staat tegen de binnen- en buitenrand van deze streep
een zwart puntje, waaruit fijne haartjes ontspruiten; tusschen deze twee
puntjes is nog een kleiner op iedere geleding. Over de pooten loopt eene
gele streep, waarin de zwarte luchtgaten staan. De buik is graauwachtig
bruin.
De rupsen waren traag, en lieten zich, als zij verstoord werden, aan een draadje
zakken. Op ongelijke tijden schikten zij zich, omtrent het midden van September
ter verpopping, en vervaardigden, niet diep onder den grond, ovale, met
aardkorrels doormengde spinsels, van binnen wit, bij fig. 3. geopend
afgebeeld.
Toen ik in de maand Mei van het volgende jaar een dezer spinsels
onderzocht, vond ik de rups nog niet verpopt, dat niet voor den 2den Junij
plaats greep. De pop was geel van kleur ; over den rug liep een smal bruin
streepje, en aan wederzijde twee blaauwachtige strepen; kop, poot- en
vleugel scheeden zijn geelachtig bruin. De kop is van een snaveltje
voorzien. Uit deze pop kwam den 29sten Junij een mannelijke vlinder te
voorschijn, bij fig. 6. rustende a%ebeeld , met de sprieten achter over de
vleugels geslagen.
De laatste vlinder, een voorwerp van het vrouwelijke geslacht, verliet de
pop den 6<ïen Jolij; hij is bij fig. 7 vliegende afgebeeld. Kop en borst
zijn licht geel, alsmede de dunne sprieten. Het achterlijf is licht grijsachtig
bruin. De grondkleur der bovenvleugels is zwavelgeel, van den bovenrand
naar beneden lichter wegsmeltende; over iederen vleugel loopen twee
roestkleurige strepen; de eerste, met eenen naar buiten gekeerden stompen
hoek, de tweede van den onderrand naar de vleugelspits loopende. Op het
midden van deze dwarsstreep strekt zich bij sommige vlinders nog eene streep
uit, die naar den bovenrand eenen scherpen hoek maakt. Op deze strepen
staan eenige donkerder gekleurde stippen. Yan den buitenrand, niet ver van
de vleugelspits, strekt zich in eene schuinsche rigting eene bruine vlek uit,
verdeeld in drie eenigzins paarsachtige en eene groote bruine vlek.
De franjes zijn blinkend ijzerkleurig. De ondervleugels hebben eene licht
schitterende geel- en roodachtige kleur, omzoomd met eenen bruin-gestippelden