ACHTSTE DEEL IV0. 46.
GELECHIA MOUFEETELLA, L.
Vergelijk voor deze Vlindersoort:
Hübner, Samml. Eur. Schm.H Tin. Tab. 36. f. 245. übner, Larv. Lep. VIII. Tin. V. A. b fig. 1 a. b.
Treitschke, Schm. v. Eur. IX. 2. bl. 91.
Jaarlijks vind ik in het voorjaar in mijnen tuin op zoogenaamde Fran-
sche Kamperfoelie, Lonicera JCylosteum, jonge en volwassen rupsjes van
deze vlindersoort. Het heeft mij nog niet mogen gelukken de eijeren
van dit insect magtig te worden. D e rupsjes vond ik in zamengesponnen
blaadjes en knoppen aan het einde der takjes, gelijk zulks op onze plaat
voorgesteld is, waar men eene volwassen rups in natuurlijke grootte
aan een’ spinseldraad ziet afdalen uit den met spinsel zamengetrokken
eindtop. Wanneer zij zeer jong zijn, schijnen de rupsjes wel wat zwarter
te zijn, dan na hare laatste vervelling, doch overigens is de teeke-
ninDge derzueplsfd eb.i j fig. 2 vergr'oot voorgesteld, had de laatste vervelling ondergaan;
haar kop is glimmend zwart en draagt vrij lange palpen. Hare
eerste geleding was op den rug hoornachtig en mede glimmend zwart;
de overige geledingen zijn donker of chocolade bruin, doch de laatste
heeft boven den anus weder een zwart hoornachtig plaatje. Op het
midden van den tweeden en derden ring staat een dubbel, klein, helderwit
streepje; aan de zijden van den eersten tot den zesden, of zelfs tot
den tienden ring ziet mén eene fijne helderwitte langslijn; de buik en
middelpooten zijn donkerbruin, de zes voorpootjes zwart en de twee
achterste pootjes aan de laatste geleding zijn gewoonlijk lichter bruin
gekVleoulgredn. s T r e it s c h k e zou Mouffetella behalve de bladeren van den
genoemden heester ook die van den gewonen Kamperfoelie en van BerberMise
nto t ziveote ddseezl eg erburpusijkees n.gewoonlijk slechts de voorhelft van het lig-
chaam uit het zamengetrokken bundeltje bladeren steken| om haar
voedsel te nemen; indien zij gestoord worden, trekken zij zich haastig
terug en wanneer men de bladeren van hare woning van elkander scheidt,
laten zij zich aan een’ spinseldraad naar beneden zakken. Op den grond
loopen en springen zij even vlug achteruit als vooruit.
46