//Van Hepialus Syhinus ontdekte ik de huishouding bij Rotterdam. Eenige
weegbree-planten ziende, die door haar verlept aanzien mijne aandacht trokken,
haalde ik ze uit den grond, en vond onder aan den wortel eene witte
rups met lichtbruinen kop, die bijzonder vlug in hare bewegingen was, en welke naderhand bleek die van Syhinus te zijn.
Men vindt de rups reeds vroeg in het voorjaar, nog klein, aan de wortels
van gras, klaver, weegbree en waterzuring, waarmede zij zich voedt. Tot aan
hare laatste vervelling is zij vuil Jwifc met zwarte stipjes, waarop haartjes
staan. Bij de laatste vervelling verdwijnen de stippen en de grondkleur
wordt helderder wit, hebbende de rups een zeer gerimpeld aanzien, even als
die van Cossus ligniperda, overigens slank van gedaante. Kop, voorpooten
en halsschild • zijn altijd lichtbruin.. Haren vollen wasdom bereikt zij tegen
het laatst der maand Junij. Zij is bijzonder opmerkelijk door hare
vlugge en kronkelende bewegingen. De pop is zeer buitengewoon. Hare
kleur en gedaante komt overeen^met die der poppen van Cossus ligniperda
en Sesia apiformis, doch, in plaats dat, zoo als bij deze en even als bij
alle mij bekende poppen, het achter-gedeelte minder omvang heeft dan het
voorste gedeelte, is de omvang der laatste of achterlijfs-ringen der poppen
van TI. syhinus grooter dan die der éerstë, zod ’dat d'e pop eene conische
gedaante heeft — zij eindigdt achtèraan eenklaps stomp, — waarvan
de kop de spits is. De rups spint vóóraf een en 2 tot 2£ rijnl. duim
langen zak, die vrij naauw is eri schuin naar beneden in den grond loopt.
Daarin stijgt de pop, op de minste beweging die zij,voelt, met waarlijk verbazende
snelheid op en neder, geholpen door de haakjes, die zich aan de
ringen van haar achterlijf bevinden. Is' de vlinder rijp tot het uitkomen,
het- welk gewoonlijk tegen het begin van Augustus is, dan dringt de pop
zich halverwege uit haar spinsel naar buiten, even als die van Cossus lig- niperda. De vlinder vliegt slechts'weinige'minuten, even na het ondergaan
der zon, niet hooger dan 2 rijnl. voet boven den grond, met eene slingerende
beweging, en wel meest de <j\ De $ zitten meestal /stil. Het $ ontlast
zich zeer spoedig van hare eieren, die bijzonder klein,* kogelrond en eerst
groen zijn, doch weldra zwart worden. Het knipt- met zijn achterlijf de
eijeren weg, welke overal weg rollen, daar zij met geen klevend vocht ter
aanhechting voorzien zijn. Na weinige dagen komen de rupsjes uit, welke
in hunne eerste jeugd lang behaard en donker gekleurd zijn. Na hunne
overwintering vindt men hen vuilwit van ven gezegd is.” kleur, met zwarte stippen* als boWij
rekenen ons verpligt hierbij de beschrijving der rups door den Heer
V e r H u e l l te laten volgen.
//Zij is voor de laatste vervelling (Zie Eig. 1.) gestrekt en geelachtig grijs.
De kop is lichtbruin, met twee donkere vlekjes aan wederzijde; de bovenkaken^
zijn donkerbruin. Het halsschild draagt eene halvemaan vormige
bruine vlek en over de drie eerste ringen schemert eene vuilgrijze streep.
Op iedere ring staan vier hooggele stippen eenigzins verheven en* schuins
daaronder nog een stipje; uit deze stippen ontspruiten fijne haartjes. De
luchtgaten zijn zwart. De volwassen rups, bij Eig 2 voorgesteld, heeft bijna
dezelfde kenteekens, echter flaauwer van kleurj; de kop en het halsschild zijn
als boven beschreven; op de twee volgende ringen staan aan wederzijde
van de flaauwe ruggestreep twee groote lichtgeel-bruine knobbels, tusschen
welke twee dergelijke kleineren; op de eerste geleding tegen het borstschild twee
door de ruggestreep gescheiden langwerpige verhevenheden; onder de groote
„knobbel staat nog eene stip. De tweede geleding heeft dezelfde kenteekens,
met vier kleine gele knobbeltjes onder elkander, aan wederzijde van de ruggestreep,
en onder dezè stippen nog eene dergelijke. De derde ring draagt
aan wederzijde van de ruggestreep vier langwerpige verhevenheden en d'aar
onder een stipje; de overige ringen zijn allen als deze; op al de stipjes staan
fijne haartjes. De staartklep is geel met bruin omzoomd. De luchtgaten
zijn zwart. Naarmate de rups hare gedaanteverwisseling nadert, worden deze sieraden meer en meer onduidelijk.”
Evenzeer nemen wij de beschrijving van den vlinder uit het handschrift van den laatstgenoemden Entomoloog over.
//De mannelijke vlinder, rustende bij fig. 5 en vliegende bij fig. 6 voorgesteld,
heeft het borststuk lichtbruin. De sprieten zijn zeer kort, doch een derde langer
dan die van den vrouwelijken vlinder, en zeer fijn gekamd. De bovenvleugels zijn
hooggeel; van den vleugelwortel strekt zich een helder witte met bruin omzoomde,
eenigzins gebogen streep uit naar den benedenrand en van daar naar de
vleugelspits eene dergelijke streep, welke te zamen de figuren van eene
Y uitmaken. Binnen deze V staan eenige bruinestippen en tusschen de
buitenste streep en den vleugelrand eene dergelijke rij stipjes. De franjes
zijn licht en donkerbruin, afwisselende J Langs den vleugelrand staan witte
stipjes. De -ondervleugels zijn bruinachtig graauw; aan den bovenrand ziet
men drie langwerpige bruine en gele vlekjes. De franjes zijn bruin.
De vliegende vrouwelijke vlinder, bij Eig. 7. afgebeeld, is grooter dan de
mannelijke vlinder, en dikwijls nog grooter dan de hier afgebeelde; de borst
is bruinachtig, het achterlijf grijs, de sprieten korten haarvormig.
De grondkleur der bovenyleugels is liehtbruin. De V-vormke figuur
is hier eenigzins gewijzigd en aan den benedenrand van den vleugel geopend,
ook is zij niet wit maar geelachtig. Langs den bovenrand van den vleugel
loopt eene geekchtige streep, zich met de buitenste streep van de V vereenigende
en vervolgens in drie halve cirkels langs den binnenrand naar beneden gaandè.
Van binnen zijn deze halfronden grijs. Zoo is aan den benedenrand dezer
langsstreep, een halfrond, mede bruin van binnen, en boven tegen den vleu-
gelhoek eene dergelijke figuur) doch' bruin van binnen. Aan den beneden
rand, bij het worteleinde is nog eene bruine, geel omzoomde vlek. Langs
den buitenrand van den vleugel staan drie bruine, met geel omgeven oogjes.
De zoom is geel en wit verdeeld; de franjes zijn bruin.
De ondervleugels zijn roodachtig grijs; langs den bovenrand staan drie gele en drie bruine langwerpige vlekjes.