VERKLARING VAN DE TITELPLAAT.
De ordonnantie der titelplaat en de meeste figuren daarop hebben wij
te danken aan den waardigen insectenkenner, van wien ook wedef dit
deel zoo vele belangrijke bijdragen bevat, aan den Heer Schout-bij-
Nacht Q. M. R. Ver H uèll. Twee figuren evenwel hebben wij overgenomen
uit eene teekening van den heer Mr. J. H. Albarda te Leeuwarden,
omdat zij ons voorkomen zeer bijzonder de aandacht der Lepi-
dopterologen tot zich te zullen trekken.
De bovenste vlinder, uit de verzameling van den Heer Ver Huell,
is eene afwijking van Deilephila Euphorbiae, de Wolfsmelk-vlinder, beschreven
in Deel III, en aldaar afgebeeld op Plaat V . Doorgaans zijn
die vlinders uit poppen, welke langer dan een jaar blijven liggen, min
of meer met rood aangevlogen; bij dit voorwerp is de roode gloed op
de bovenvleugels bijzonder opmerkelijk.
De aan de linkerzijde naar beneden volgende vlinder is onder den naam
van Nonagria fraterna voor eene bijzondere soort gehouden. Treitschke
en Boisduval houden hem evenwel slechts voor eene afwijking van
Non. Typhae en te regt. Het hier afgebeelde voorwerp is voortgekomen
uit eene rups, door den Heer Snellen in de omstreken van
Rotterdam gevonden en zoowel in gedaante en kleur, als in levenswijze
overeenkomende met die van Nonagriae Typhae, zoodat alle twijfel dienaangaande
is opgeheven.
De daaronder voorgestelde vlinder is eene verscheidenheid van den
welbekenden en zeer gemeenen Satyrus Janira, ons door den Heer Albarda
medegedeeld en in Groningen gevangen. Het voorwerp is een
wijfje; wanneer men het met de gewone voorwerpen vergelijkt (zie dit
werk I» Deel, 1,5.), dan valt terstond in het oog, dat de grondkleur
over het geheel genomen lichter is, maar bovenal dat de tip der bovenvleugels
meer oogen dan gewoonlijk ’ vertoont, namelijk een groot zwar*