Kort voor de verpopping zit de rups meer ineengedrongen, waardoor
de ringen uitpuilen.
In het begin van de maand Julij besloot ik te onderzoeken wat er
van mijne rupsen steeds in de nog groeijende grasplanten worden verborgen, ge
was, en vond in een zeer dun weefsel gave poppen, benevens eene
nog niet verpopte rups, van eene vuile lichtgroene kleur, hare gedaantewisseling
nabij. Ik legde deze rups en de poppen op vochtige aarde.
De pop (zie Fig. 3) heeft de vleugelscheeden geelachtig bruin, het achterlijf
donkerder met donkerbruine inkervingen.
Eene dezer poppen werd eenige dagen voor het uitbreken van den
vlinder meer en meer donkerbruin en gestrekt. Van andere poppen
bleven de vleugelscheeden tot kort voor het uitkomen van den vlinder
veel lichter van kleur, naar mate der verschillende kleurschakeringen
der vlinders, die er uit zouden voortkomen.
Het staarteinde, bij Fig. 4 vergroot voorgesteld, heeft gebogen spitsen
met aan de buitenzijde twee kleine haakjes.
Zoo als ik hier boven aanhaalde, hebben eenige Entomologen in de
zoo zeer uit elkander loopende afwijkingen gemeend aanleiding te vinden
om er meer dan eene vlindersoort van te maken. Zoo heeft En-
g r a m e l l e in zijne Papillons (EEurope eene geheele plaat gevuld met de
afbeeldingen van vlinders onder drie verschillende namen. Evenwel
betwijfelt hij, daar de rupsen hem onbekend waren, of het werkelijk
drie afzonderlijke soorten zijn, en even weinig durft hij bepalen, wat
eigenlijk afwijkingen zouden kunnen zijn. Zoo (vervolgt hij verder) is
de vlinder onder den naam van Variable (Didyma van E s p e r ) zoo zeer
aan afwijkingen onderworpen, dat er geene twee gevonden worden, die
volkomen op .elkander gelijken, en hij veronderstelt dat ook hier het
kennen der rupsen welligt verschillende soorten zoude doen ontdekken, die
tot nu toe eenvoudig voor afwijkingen gehouden worden. Zoó zegt
F b e i j e r in zijne Beitrage dat F e h r , een Duitsch Entomoloog, hem verklaard
heeft, dat Secalina van H ü b n e r niet bij Didyma behoort, maar
eene bijzondere, van haar verschillende soort is.
OokR ö s e l in zijne Insecten-Belust. D. III. T. 86. Fig. 6, heeft de rups af-
gebeeld, terwijl K l e e m a n Beitr. T. 17. Fig. A en B, pop en vlinder voorstelt.
Het was den 17^en Julij dat uit de hier boven beschreven donkergekleurde
pop de eerste vlinder, bij Fig. 5 vliegende afgebeeld, verscheen.
Niet alleen was hij van eene aanzienlijke grootte, maar tevens zeer donker
van kleur, en had veel overeenkomst met den, onder den naam van N. nictitans op T. 135 fig. 619 door H ü b n e r afgebeelden vlinder;
kop, halskraag, borst en schöuderdekselen waren donker kastanjebruin,
met eene dubbele kuif, naar achteren lager afloopende. Het achterlijf
was donker grijs, op de drie eerste geledingen zag men kleine kuifjes.
Het staarteinde vertoonde eenen gespleten haarbundel.
De kleur der bovenvleugels was als die van den thorax; van het worteleind
tot aan de niervlek liepen eenige golvende donkere dwarsbanden,
waardoor eene donkere langsstreeep zigtbaar was. De niervlek was geeladitigbruin,
met een’ gebroken witten zoom. De ronde vlek niet duidelijk;
langs de buitenzijde van de niervlek liep een gebogen lichtere, donker-
omzoomde d warsband, waarop een dergelijke hoekige band volgde; tusschen
deze twee banden stonden op de vleugeladeren zeer kleine witte stipjes;
de bovenhoek van den vleugel was lichter dan de grondkleur. De franjes
waren geschubd, grijs en bruin.
De ondervleugels waren geelachtig grijs; over den vleugel liep een flaauwe
grijze dwarsband; daar boven stond een grijs halfmaantje; de franjes}waren
geelachtig bruin, geschulpt, met eenen lichteren zoom langs den buitenrand.
Deze vlinder had almede eenige overeenkomst met dien van E n g r a -
m e l l e D. VI. T. 392 A en C, Clignotante, en met dien van F r e i j e r
T. 443 Fig. 6 N. Didyma. De vlinder, die eenige dagen later te voorschijn kwam, was van eene
geheel verschillende kleurschakering en moet, volgens opgave van den
Heer P . C . T. S n e l l e n , eenige overeenkomst hebben met N. oculea
(Fabricius). (*) De grondkleur der boven vleugels was licht roodachtig
bruin; de kop, halskraag en borst bruin, de schouderdeksels donkerder.
Het achterlijf was geelachtig grijs; de kuiven als bij den vorigen vlinder.
Van het worteleind tot bijna aan de niervlek is de kleur tot op de helft
bruin, met verscheidene donkere dwarsstrepen. De niervlek is geel, met
een’ bruinen kern en daaronder een wit puntje; langs de niervlek loopt,
even als bij den vlinder Fig. 5, een lichtbruin omzoomde boogsgewijze
band; dan volgt de hoekige band, als bij vlinder Fig. 5, waar tusschen
even eens de wit bestippeldë vleugeladeren; ook de bovenhoek van den
vleugel is lichter dan bij Fig. 5. Buiten den hoekigen dwarsband tot
aan den zoom van den vleugel is de kleur donkerbruin; de franjes
zijn geschulpt, geel en bruin. De ondervleugels zijn geelachtig bruin,
op het midden met een flaauw half-maantje, en twee flaauwe dwarsbanden.
De franjes zijn geel en bruin uitgeschulpt. Zie Fig. 6.
Vergeleken met de volgende afbeeldingen moet dit JV. nictitans, Hübner Fig. 620 zijn, en la Variable, Engramelle D. VI. p.256. Fig. 393 c.
De volgende afbeeldingen zijn vervaardigd naar vlinders, mij welwillend
door den Heer Snellen toegezonden, waarvan die bij Fig. 7 als
Type kan aangenomen worden, en wel omdat de meeste vlinders witte
niervlekken met eene donkere kern hebben, zoo als Treitschke insgelijks
heeft aangenomen.
Kop, borst en schouderdeksels zijn roodachtig grijs. Het achterlijf
grijzer. De kuiven zijn ook hier aanwezig. De kleur der bovenvleugels
is als die van den thorax; van het worteleind tot aan de niervlek zijn dezelfde
dwarsbanden aanwezig als bij de vorige vlinders, als mede de boogswijze
band voor de niervlek; deze is wit met eene donkere kern; tusschen
de boogswijze en de hoekige band zijn almede de witte stippeltjes op
de vleugeladeren aanwezig, terwijl ook de bovenvleugelhoek lichter is.
De zoom van den vleugel is zwart en geel gestippeld, de franjes uit-
(*) Bobkhadsen D . IV . p. 467. Twijfelachtig daar de Diagram overeenkomt met die
van C on spicillaris.