ACHTSTE DEEL JK 15
NOCTUA TEiANGIJLUM, HUFN.
Vergelijk voor deze Vlindersoort ï
Hübner, Samml. Eur. Schmett. Noct. Tab. 106. Tig. 497 mas.
Larv. Lep. IV, Noct. II. Genuin. G. b. c. fig. 2, a. b.
TkeitschkEj Schmett. von Europa, V. 1. bl, 240.
Esper, Schmett. IV. Tab. 184. Noct 107. fig. 1, 4, II Abschn. 29 N. Sigma.'
Wood, Ind. Ent. Noct. fig. 162.
Freijer, Beitr. II. 49. Tab. 64.
Triangulum behoort tot het geslacht Noctua, eene afdeeling van de groote
familie der Noctuidae, waarvan de rupsen op lage kruiden leven, zich des
nachts voeden en door donkere of aard-achtige kleuren gekenmerkt worden,
terwijl de vlinders zich van die der andere geslachten onderscheiden door
bunnen eenigzins platten zonder haarbosjes voorzienen rug en hunne vlak
liggende, een weinig over elkander geschoven vleugels. De overeenkomst
in levenswijs en voedsel, die tusschen de verschillende tot dit geslacht be-
hoorende individuen bestaat, maakt het waarschijnlijk dat ook een groot
aantal derzelven in den tijd en in de wijze van hunne ontwikkeling overeenstemt.
Het komt mij daarom niet ondoelmatig voor om ons tegenwoordig
voorwerp, waarvan ik de gelegenheid had de geheele huishouding
na te gaan, iets dat bij overwinterende soorten slechts zelden het geval
is , een weinig uitvoerig te behandelen, te meer daar ik reeds vroeger in
mijne bijdragen over T. Janthina en A. Herhida, op eene door mij later
te geven beschrijving van N. Triangulum. verwees.
Het ei (fig. 1 en 2) is bijna rond, zeer fraai geribt, eerst geel en vervolgens,
doch slechts weinige dagen voor het uitkomen, potlood kleurig.
De jonge rupsjes (fig. 3) zijn vóór de eerste vervelling, bij vergrooting gezien
, geelachtig bruin van kleur met glimmend zwarten kop en nekschild
en soortgelijke stippen op het ligchaam. Zij loopen spannend, zijnde de
beide eerste paren der middelpooten nog niet uitgegroeid, en hebben fijne
haartjes. Na de eerste vervelling (fig. 4) worden de meesten zeegroenachtig
van kleur met ligten rug- en zijde-streep; de kop is blinkend lichtbruin
en het donkere nekschild verdwenen; het diertje spant nog, doch minder
sterk dan vroeger, daar slechts alleen het eerste paar der middelpooten thans
nog niet geheel is uitgewassen; bij sterke vergrooting bemerkt men nu
15