la
ACHTSTE DEEL K°. 2 i.
LITHOCOLLETIS ALNIFOLIELLA , H übner.
Vergelijk voor deze Vlindersoort:
Hübner, Samnit, Eur. Schmett. V. Tinea. pl. 28. f. 198.
Ze il e r , Linn. Ent, I. 229* Alniella.
Ze l ie r , Isit. 1839. 217. 887. BajeOa.
Staimton, Nat. Eist. of Tmeina. Vol. n . p. 212. Pl. V. f. 3.
Alle tot bet Genos Zitkoeolletis behoorende vlindersoorten hebben zoowel
in hunnen eersten toestand, als volmaakten staat, zeer vele overeenkomst
en vereischen dos eene uitvoerige beschrijving, om tot de juiste bestemming
der verschillende soorten te kunnen geraken. De rups van het
tegenwoordig onderwerp komt vrij nabij aan die van Querófoliella, hoewel
zij bij naauwkenrige vergelijking daarvan in verschillende opzigten afwijkt.
Zij is namelijk iets grover gebouwd en meer groenachtig van kleur dan
deze, terwijl daarenboven de vierde ring zeer smal is en de vijfde ook
kleiner dan de volgenden; overigens is zij, even als Qwercifoliella, veerticn-
pootig, heeft een’ spits uitloopenden kop en fijne haartjes op de geledingen
en aan de pooten. De pop is blinkend metaalklenrig, met spits toeloopend
boveneind, waaronder twee omgekrulde haakjes, lang vernitstekenden zuiger
en vleugelscheden en duidelijke luchtgaten. Zij is bovendien zeer grof
gechagrineerd, heeft eene menigte fijne tandjes of haakjes, en is aan het
1