De grondkleur der rups, als zij volwassen is, (verg. fig. 1) is groenachtig
grijs, fijn gestippeld; de kop is licht bruin, met twee boogvormige donkerder
strepen. Over de eerste geleding loopen twee bruine langsstrepen; op de
volgenden twee olijfkleurige schuine strepen, die zich allen op het midden van
den rug in scherpe hoeken vereenigen, terwijl twee dergelijke lichtere streepjes
zich aan dezen met eenen scherpen hoek verbinden, zoodat er ruitvormige
figuren ontstaan, donkerder dan de grondkleur der huid met aan wederzijde
van de ruggestreep twee donkere puntjes. Over den rug loopt eene witte
afgebrokene, en boven de buikpooten eene eenigzins bruinachtige streep, waar
uit, op iedere geleding, een streepje zich schuins naar boven uitstrekt; op
de buikzijde is de rups vuil grijs. De voorpooten zijn licht bruin, met
wit geringeld ; de luchtgaten zijn donkerbruin. Zie fig. 2.
In het begin van September vervaardigt de rups een ovaal spinsel met
aardkorrels doormengd (zie fig. 3), waarin zij na verloop van drie dagen
in eene pop, bij fig. 4 afgebeeld, verandert. Yan den gewonen vorm der
Noctuiden-poppen wijkt deze af door uitstekende vleugelscheeden, zoo als
bij de poppen van het geslacht Gucullia worden aangetrofien. Ook steken de
scheeden der voelers boven de oogen uit. Het staarteinde, bij fig. 5 afgebeeld,
is van twee naar binnen gebogen haken voorzien.
In de maanden Mei en Junij van het volgende jaar verschenen de vlinders,
welke bij den eersten opslag van het oog eenige overeenkomst hebben met
Dianthoecia Cucubali, afgebeeld Deel IY pl. XXXII.
Bij fig. 6 is een rustende mannelijke, en bij fig. 7 een vliegende vrouweliike
vlinder voorgesteld; de laatste is bijzonder kenbaar aan de lange eierlegger,
welligt dienstig om daarmede de eieren in de zaaddozen der planten
aftezetten ; de mannelijke vlinder heeft aan het staarteinde een'
haarbundel.
De grondkleur van de boven vleugels is donker bruin, met lichter tusschen-
tinten; kop, borst en halskraag zijn van de kleur der bovenvleugels; de
halskraag is omzet met eenen donkeren rand; de schouderdeksels zijn bruin
en grijs behaard, de pooten en sprieten bruin en wit geringeld.
De gewone ronde en niervlekken zijn beiden even groot, met witte zoomen
omzet, en neigen schuins van onderen tegen elkander, zoodat zij een' hoek
vormen; van deze vlekken gaan grijze en lichtbruine golvende lijnen uit tot
aan den binnen-vleugelrand ; dan volgt een golvende witte dwarsband, in
het midden eene W vormende, het gewone merkteeken van dit geslacht van