hebben, de donkere variëteiten met dien naam te bestempelen. Zooveel
is zeker, dat fchet hier uiterst moeijelijk is om de juiste grens tusschen
grondvorm en variëteiten af te bakenen, en dat deze vlinder een ruim veld
aanbiedt aan hen, die steeds gereed zijn voor iedere geringe afwijking een*
nieuwen naam uit te denken.
De eijeren, die echter geene rupsen uitleverden, waren rond, glad eerst
geel en later potloodkleurig (fig. 1).
Tn het werk van den Heer Snellen van Vollenhoven //Over de Insecten,
welke den landbouw schaden” komt ook de rups van Graminis onder
de schadelijken voor, hoewel zulks volgens dien schrijver voornamelijk op
het Noordelijk gedeelte van Europa, en enkele streken van Duitschland
toepasselijk is ; in ons vaderland heeft zij dan ook, voor zoo verre ik ten
minste heb kunnen ontdekken, nimmer eenige noemenswaardige schade aan-
gerigt en was zulks in 1856 in een gedeelte van den Alblasserwaard voor
het eerst het geval. Een berigt, in Junij van dat jaar in de nieuwsbladen
geplaatst, dat zich onder Bleskensgraaf, Goudriaan en eenige omliggende
dorpen eene rupsen- of aard wormen-soort vertoond had, die aan de weiden aldaar
ontzettend veel nadeel berokkende, gaf mij aanleiding om naar dat
verschijnsel onderzoek te doen. Het gevolg was dat ik reeds den volgenden
dag, den 18den Junij, in het bezit kwam van eene menigte rupsen, op weilanden
onder Goudriaan gevonden, waar zij zich vooral eenige dagen vroeger
bij duizenden vertoond hadden, en naar men mij verzekerde verscheidene
bunders gras geheel hadden afgevreten. Tot mijne verwondering erkende
ik al spoedig de rups van Graminis, waarvan Esper eene uitgebreide
beschrijving geeft, waarin hij ons een menigte voorbeelden aanhaalt van
de ongeloofelijke schade die deze soort, vooral in 1741 in Noorwegen, veroorzaakte.
Ook Eabricius meldt in zijne Groenlandsche fauna, dat in het
jaar 1778 de weiden voornamelijk bij de kolonie Frederikshave, door haar
geheel vernield werden, en voegt er nog bij dat de rupsen bij gebrek aan
voedsel soms tot in de hutten der Groenlanders doordringen. In Duits chianti
kwamen zij insgelijks in 13-30 op de uiterwaarden bij Augsburg in eene
ongeloofelijke menigte voor, en vraten de weiden zoo kaal tot op de wortels
af, dat het gras er als verzengd uitzag, en men het vee naar elders
.moest verhuizen. De middelen, die tot afwering en vernietiging van deze
zoo schadelijke insecten worden opgegeven, bestaan vooral in het graven
van slooten om hunnen voortgang te stuiten, en in het jagen van varkens
in de aangestoken weiden. Gelukkig echter dat de natuur zelve , voor het
herstel van het evenwigt zorg draagt, en door, aan ons grootendeels nog
onbekende middelen te weegbrengt dat insectensoorten, die het eene jaar
door hunne menigte ontzettende nadeelen veroorzaken, een volgend jaar
bijna als zeldzaamheden te beschouwen zijn. Even als de rups van Trachea
piniperda, levert de tegenwoordige hiervan een opmerkelijk bewijs,
daar zij zelfs op die weiden, waar zij zich vroeger zóo menigvuldig vertoond
had, in dit jaar (1857) in het geheel niet meer te vinden was.
De rups schijnt voornamelijk de wortels der planten aantetasten. Volgens
E s p e r zoude zij zich echter alleen met de zachtere grassoorten voeden
en de hardere, als Alopecurus pratensis, benevens klaver en koorn onaangeroerd
laten; in hoeverre zulks waar zij, durf ik niet beslissen; mijne
rupsen ten minste aten gretig de grassoorten, die ik hen voorlegde. Zij
klemden zich met hare rijkelijk van haakjes voorziene middelpooten aan
de stengels vast en. knaagden daarbij steeds - achteruitgaande de grashalmen
af. De meesten waren den 18den Junij, toen ik haar ontving, volwassen
, zoo dat zij zich spoedig in den grond begaven en daar zónder
merkbaar spinsel in poppen veranderden. De vlinders kwamen van 15 Juriij
tot 2 Augustus te voorschijn en waren grootendeels mannetjes, hetgeen
voor de bewering van T r e it s c h k e pleit, dat het mannetje driemaal veelvul-
diger dan het wijfje zoude voorkómen, hoezeer ik ten aanzien van dergelijke
opmerkingen niet genoeg omzigtigkeid meen te moeten aanbevelen,
daar ik onlangs, bij het opkweeken der Ch. Fagella, juist tegenovergestel-
de resultaten verkregen heb, als ik volgens de beschrijvingen van dien
vlinder rede had te verwachten. Later hoop ik zulks uitvoeriger mede te
deelen. Reeds in het vorige jaar had ik van eenen des avonds gevangen
wijfjesvlinder eijeren bekomen; deze waren echter, hoewel zij van kleur
veranderden, in het volgende voorjaar ingedroogd. Ik hoopte nu gelukkiger
te zullen zijn, doch werd op nieuw te leur gesteld, daar ook de eijeren, die ik
thans had, in hetzelfde lot deelden. Zonderling dat ook de Heer L. van
A a r d e n n e alhier twee jaren achtereen dezelfde uitkomsten verkreeg, en het
dezen evenmin als mij gelukken mogt de jonge rupsjes ontwikkeld te zien. •
"Waaraan dit mislukken der ëijeren toegeschreven moet worden , is moeijelijk
te bepalen; misschien echter legt de moedervlinder in vrijheid deze
m
m l
'isfi