ACHTSTE DEEL N°. 38
EUBOLIA PALUMBARIA, ¥ . Y.
Vergelijk voor deze Vlindersoort:
HübneRj Samml. Eur. Schmett. Geom. Tab. 42. fig. 221.
B orkhausen, Eur. Schn. V. bl. 59. No. 24. & 26.
T reitschke, Schmett. von Europa, VI. 1. bl. 146. VI. 2. bl. 300.
Guenüe, Spec. gén. des Lepid. X. 487.
Woon, Ind. ent. PI. 20. f. 543.
Van deze soort, die in de heideachtige streken van ons vaderland niet
buitengewoon zeldzaam is, ving ik op den 28sten Mei en den 8sten Junij
1857 twee wijfjes-vlinders, van welke ik eijeren verkreeg, die van beiden
13 dagen later uitkwamen. — Deze eijeren (verg. fig. 1) zijn langwerpig
rond en als met een netje ©vertrokken, eerst licht geel, dan bruiner en
kort voor het uitkomen zeer donker van kleur. — De jonge rupsjes zijn
tienpootige spanners, met bruine kopjes, geelachtig van kleur met fijne
zwarte langsstrepen. Zij zitten veelal met het voorste gedeelte in spiraal
gebogen en laten zich bij de minste aanraking in rolletjes nedervallen.
Hun groei was zeer langzaam en óngelijk; ook begonnen zij, naar mate
zij ouder werden, meer in kleur te verschillen en doorliepen eindelijk ai
38