umbellatum, Lemtodon Mspiilum en hirtum, Sonehus palustris en Hyoseris
foetida.
Deze rupsensoort schijnt op ongelijken tijd uit de eijeren voort te komen,
want onder dezen was er een nog zeef jong; bij fig. 1 afgebeeld, blaauwachtig
zwart van kleur, met ligtere streepen. Haar gang was die van eene spanrups
of meter. "Van huid verwisseld hebbende, werd zij licht groen met
gele zijdestreepen en eenen gelen streep over den rug, zie fig. 2. De overigen
waren hunne laatste huidverwisseling nabij en zeer verschillend van
kleur, zoo als blijkt uit fig. 3, 4 en 5. Ik merkte evenwel op, dat na de
laatste of derde vervelling, de meesten gekleurd waren als fig. 6, terwijl anderen
iets lichter, meer graauwachtig waren, zoo als fig. 4 voorstelt.
Deze • rupsen zijn zeer levendig van aard en laten zich, gestoord wordend
e, ineengerold neervallen en zijn dan moeijelijk terug te vinden.. Tegen
het einde van de. maand Augustus, verdween de eene rups na de andere
om zich ter verpopping te schikken en den 2Osten Van die maand waren geene
rupsen op de voedingsplant meer aanwezig en daar o c h s e n h e im e r en b o r k -
h a u s e n opgeven dat de vlinder na verloop van drie a vier weken uit het
poppenhulsel breekt, wachtte ik ruim twee maanden te vergeefs, verlangende
mij te overtuigen dat de vlinders die er uit voort zoude komen, werkelijk
Poüa Serena waren, — hetgeen de kenteekens der rupsen schenen aan
te duiden.
Ik besloot den toestand, waarin mijne rupsen waren, te onderzoeken en
ontwaarde dat zij bijna op de oppervlakte dér aarde zich een met aardkor-
rels vermengd spinsel (vergelijk fig. 7) hadden vervaardigd. Tot mijn leedwezen
waren sommige rupsen verdroogd. De poppen van anderen insgelijks,
zoodat ik slechts drie gezonde poppen overhield, waarvan er een is afgebeeld
bij fig. 8.
Het staarteinde is tepelvormig met twee in gaffel vorm vereenigde spitsen,
bij fig. 9 vergroot afgebeeld.
Ik legde de pop, die mij tot voorbeeld gediend had, zorgvuldig in het spinsel,
overtuigd, dat ik een volgend saizoen geduldig moest afwachten om de
vlinders te zien.
• Het volgend jaar, den 26sten Junij, zag ik tot mijn groot genoegen een’ gaven
vlinder van het vrouwelijk geslacht, en wel Polia Serena uitgekomen,
bij fig. 10 rustend afgebeeld, zeer groot van stuk, daarin alle van deze soort
overtreffende in mijne vërzameling voorhanden, welke doorgaans van grootte
zijn als het vliegend wijfje bij fig. 11 vöorgesteld. De mannetjes zijn over
het algemeen iets kleiner, slanker en aan het staarteinde met een haarbundel,
zoo als bij . fig. 12. Beiden zijn afgebeeld naar exemplaren uit mijne verzameling.
Zoo als uit de afbeeldingen blijkt, verschillen zij onderling in kleur-scha-
kering, terwijl de teekening der sieraden van dezen fraaijen nacht-vlinder
steeds dezelfde blijven. De Heer a . j . v a n e y n d h o v e n berigtte mij, dat de
vlinders, bij hem uitgekomen, geene eijeren hadden afgezet. ZEd. zond mij
een sprankje van hetzelfde gewas en op' de plaats zelve, waar de rupsen
gevonden waren, afgeplukt geheel met ledige eijersehalen bezet, zie fig. 13.
Buiten twijfel waren dit eijeren van Polia Serena. Sommigen waren niet uitgekomen,
waarvan er een bij fig. 14 vergroot is afgebeeld.
Uit de geschiedenis van dezen vlinder blijkt, dat hij zich slechts eenmaal
in het jaar vertoont; mogelijk is het, dat zulks in andere gewesten tweemaal
plaats grijpt, zoo als uit de aanteekeningen van o c h s e n h e im e r en b o r k -
h a u s e n is op te maken.
VERHEULL.
Volgens b o r k h a u s e n is er niet alleen verschil in de kleur der rupsen,
maar verandert ook eene en dezelfde rups door het vervellen van kleur, zoodat
eene groene rups bruin werd en omgekeerd.