ACHTSTE DEEL N°. 22.
SATYRUS SEMELE, L.
Vergelijk voor het volkomen Insect:
Ochsenheimer, Schmett. von Europa, I. 1. bl. 197.
Esper, Eur. Schmett. Th. 1. Tab. VIII. f. 1. S. 114.
Hübner, Samnil. Eur. Schmett. Pap. Tab. 31, f. 143, 144 <ƒ.
voor de Bups:
Germar, Zeitsch. f. d. Ent. I. bl. 388.
Annales de la Soc. Ent. de France Tom. VII. p. 263.
B E S C H R I J V I N G .
Van het ei is ons niets bekend; het zal waarschijnlijk wel bolrond van
vorm zijn, gelijk die der overige soorten van het geslacht Satyrus, waaromtrent
men onder anderen de platen 3—6 van het l e deel van dit werk
vergelijke.
Terstond na het overwinteren, waarschijnlijk na de derde vervelling, is
de rups ongeveer 1,7 Ned. duim lang, zeer bleek graauw van kleur, met
een’ eenigzins donkerder kop. De zes voorpooten zijn vrij dik, de.pooten
van het laatste paar daarentegen zeer klein (in het geheel heeft zij 16
pooten); de staartjes aan het einde van het lijf boven den anus zijn vrij
lang. Over de zijden boven de zwarte luchtgaten loopt eene paarsachtig
grijze streep aan wederzijde van den rug; zij is zoowel boven als beneden
door een fijn donkerder streepje scherper begrensd. Boven deze streep op
een’ tamelijken afstand loopt eene lichte roestkleurige streep en onder de
paarse, dwars over de luchtgaten eene andere van dezelfde kleur, maar
ietwat sterker van tint. Daaronder ziet men nog eene flaauwe streep
en weder daaronder eene vrij donkere, van boven scherp afgezette paars-
grijze streep. Op den kop staan vier scheve langsstrepen. Verg: de
figuren 1 en 2.
22