ACHTSTE DEEL X * . 10.
APLECTA HERBIDA W. Y.
Vergelijk voor deze Vlindersoort:
H übner, Samml. Eur. Schmett. Moet. Tab. 16. fig. 74 (fem.) Tab. 108. fig.
505. (fem.) Variet.
Larv. Lepid. IV Noct, II. Grenuin. T. fig. 2. a.
E sper, Schmett. IV. Tab. CXIX Noct. 40. fig. 7 pag. 297. nom. Egregia &
IV. Tab. CLXXXVHI Noct. 102. fig. 1. 2. Kaupeund Puppe.
F r et er , Beitr. Tab. XL; pag. 131.
Treitschke, Schmett. van Europa, V. 2. 56.
Hoezeer ik zulks ook beproefde, gelukte het mij nimmer de eyeren van dezen
vlinder te verkrijgen; ook zijn zij, voor zoo verre ik weet, nergens beschreven
, noch afgebeeld. De jonge rupsen, die overwinteren, zijn volgens t r e it s c h k e
licht groen met witte teekeningen, volgens e r e y e r na de beide eerste vervel-
lingen, groen en zeer gelijkend op die van Meticulosa. Na de overwintering,
namelijk in het begin van Maart (zijnde zulks het vroegste, dat ik rupsen
vond), zijn zij nog vrij klein en hebben veel overeenkomst met die van Triph.
Janthina en nog meer met die van Noctua Triangulum, van welke laat-
sten zij bijna niet te onderkennen zijn, terwijl zij tevens op dezelfde planten
en in denzelfden tijd voorkomen. Van de Janthina-rupsen onderscheiden zij zich
hoofdzakelijk door het gemis van den witten streep aan den kop, dien ik bij
dezen altijd waarnam, en van die van Triangulum meestal door het gebrek
10