men aan wederzijde twee donkere stipjes; de vrij lange spits op de elfde
ring „Dwena s 2v2ustieln g rdoaeanr.o”p volgen den verwisselde de rups van huid en was
toen van eene levendig groene kleur; de eerste spüegelvlek was geel,
van onder met eenen zwarten zoom; de tweede kleiner en wit, met
eenen zwarten zoom* De kop was groen ; de staartspits paars, van
onder bij de inplanting groen. Met het gewapend oog beschouwd,
was de rups zeer fijn wit gestippeld.”
„Den 30steü vervelde de rups voor de derde maal, en bleef dezelfde
kleur behouden. De kop was groen met twee V-vormige streepjes, welke
lichtbruin van kleur waren. De spiegel vlek op de vierde geleding was
eenigzins ovaal met eenen groenen gestippelden kern, omgeven van
twee banden, de buitenste blaauwachtig donkergroen, de binnenste lichtgeel.
De tweede spiegelvlek was geel met blaauwachtig groen omzoomd,
de zijdestreep blaauwachtig, van boven donkergroen, met de benedenste
helft wit, de schuine zijdestrepen flaauw witachtig, de staartspits korter
en paars gekleurd, de stigmata wit.”
„Den tijd van de laatste vervelling heb ik ongelukkigerwijze vergeten
aan te teekenen. De rups was, volwassen zijnde zoo als die op de
titelplaat van Deel Y II is voorgesteld. Mijne rups begon in weerwil
van al mijne zorgen te kwijnen, en stierf kort daarop, zoodat ik in het
onzekere bleef verkeeren, omtrent den vlinder, die er uit geboren moest
.worden, tot de afbeelding derzelfde rups door F reter allen twijfel
deed ophouden, en ik de overtuiging verkreeg, de rups van Celerio
Ftei< *h. e5b bsetne lt afegeentee ekveernsdc.h” eidenheid der rups van ,A p• l' e. clai herbji dai W. V.
voor,° welke soort in ditzelfde deel onder Nommer 10 is beschreven.
De afbeelding van deze afwijking zijn wij aan de welwillendheid van
den Heer de ROO van westmaas verschuldigd.
In het derde deel heeft dit insectenwerk zich bezondigd aan eéne
zeer slechte afbeelding der rups van A c ro n y c la A c e ris L, terwijl in den
tekst met de noodige gestrengheid den staf gebroken wordt over de
voorstelling bij RöSEL en zelfs die van Kleemann, welke verreweg die
van S e p p overtreft, niet vrijkomt van aanmerkingen. Ik geef hiernevens
bij fig. 6 eene andere naar eene teekening, door mij te Kampen gemaakt,
alwaar deze No etui den soort niet zeldzaam schijnt te zijn. Het is zeer
waar, dat het af beelden dezer rups zijne eigenaardige bezwaren oplevert;
want op elke der middelste geledingen des ligchaams staan vier bosjes naren
in vier verschillende rigtingen van elkander afwijkend; dit uit-een-wijken
duidelijk voor te stellen schijnt de grootste der moeijelijkheden opgeleverd
te hebben. Op de plaat van Kösel (D. IV. Tab. IV. f. 5)
telt men elf bosjes haar, welke als zoo vele obelisken, waarop zij ook
tamelijk wel gelijken uit den rug der rups verrijzen, achter zekere rij
van ruitvormige vlekken, welke in de natuur (daargelaten dat de vlekken
niet ruitvormig maar driehoekig zijn) tusschen de^ bewuste bosjes
in ligt. Teregt merkt ook S e p p omtrent deze voorstelling aan, dat „de
„Haair Bosjes wel allen; als uit puntig te zaamen gezogene penseelen
„schijnen te bestaan, ’t welk in het natuurlijke voorwerp zoo niet is.
De afbeelding van S e p p (Deel III. tab X V I. f. 1) is ondertusschen
slechts weinig beter. De rups is zeer harig, laat ons zeggen te harig.
Op den rug ziet men de rij witte driehoekige vlekjes vrij juist wedergegeven,
alleen zijn de vlekken te klein; doch daarachter ziet men vijf bosjes
roode haren, die allen in .eene rigting staan; ’t geen onjuist is daar 1°.
de bosjes haren ter wederzijde van de rij staan, daar 2°. er veel meer
dan 5 zijn en 3°. steeds vier bosjes als de wieken van een’ molen tegen
over elkander staan. De teekenaar heeft zich dus ook maar van de
moeijelijkheid ontdaan,;door haar uit den. weg te wijken. Bovendien is
volstrekt niet te begrijpen waarom, terwijl de haren der rups eene zoo
digt op een gedrongen e. massa uitmaken, dat zelfs het takje, waarop zij
loopt, er niet door heen schemert, waarom de pooten der rups er wel
door heen zouden schemeren;' zij zijn nogthans op de afbeelding zeer
duVideeelilj kbsetete rz ieznij.n !d e. b, „ afbeeldi: <: eide ngen bij K leeman (Tab. X V II ng.*
1 en 2.) Deze teekenaar heeft ten minste duidelijk voorgesteld, dat de
haarbosjes zich aan beide zijden van de rij witte ruggévlekken verheffen.
Sléchts, hebben wij ,op zijne teektning deze twee aanmerkingen te maken,
lat de kleur naar onze meening onjuist is en dat de opgerigte stand
v'an nagenoeg alle haarbosjes niet die is, welke de natuur ons vertoont.
Bij Fig- 6 op onze Plaat bieden wij nu den lezer eene afbeelding
aan, naar de natuur geteekend en welke van de opgenoemde fouten
vrij* is. Men zal zien dat de tint der haren dezer rups rcodachtig is
en niet geel, gelijk zij in alle opgenoemde platen voorkomt. Deze rosse
tint was die van twee voorwerpen, welke achtervolgens in mijne handen
kwamen en welke nagenoeg identiek waren. Het eenige verschil bestond
daarin, dat de eene rups wat hariger was dan de andere. Beiden waren
in de maand Augustus, zoo goed als volwassen, gevangen. Hun kop
was zwart met een’ gelen keper aan de voorzijde. Het lijf was grijs;
over den rug liep eene rij van witte, met zwart omzoomde vlekken,
waarvan de drie eersten elliptisch, de overigen driehoekig waren. Al
de driehoeken staan tusschen vier bosjes voskleurige haren, waarvan de
beide voorsten meestal dikker dan de achtersten; allen wijken in vier
riotingen uit elkander. Bovendien zijn de zijden en de kop bedekt met
eene groote menigte rosse haren. Op den anus zag men eene zwarte
streep; de luchtgaten waren zwart, de pooten roodachtig grijs.
Eindelijk van Rumia biedt ons Plaat L bij fig. 7 eene afwijking in kleur der rups
dcrita crataegala taweegrakl,a o_L n de. aan.r... Men zal zich herinneren dat in het eerste
deel
het tweede gezin der tweede Bende van de