9
ACHTSTE HEEL \°. 17.
X Y L I N A E X O L E T A , L.
Vergelijk voor deze Vlindersoort:
Hübner, Samml. Eur. Schm. Noct. f. 244.
Bösel, Ins. Bel. Nachtv. 2° 'KI. No. 23 Tab. 24. f. 2—5.
Treitschke, Schmett. von Eur. V. 3. p. 7.
De Geer, Mém. (Duitsche Vert.) II. 1. bl. 291. Tab. VII. f. 1.
Curtis, Brit. Ent. VI. pl. 256.
Hübner, Larv. Lép. IV. Noct. II. Genuin, T. c. Fig. 1. a. b.
Bij leveren van deze bijdrage moet ik, wat de beschrijving aangaat, tot
mijn leedwezen zeer kort zijn. Het is mij namelijk, door in der tijd verzuimde
aanteekening, geheel ontschoten, wanneer en waarop door mij de rups gevonden
werd des vlinders, die ’t onderwerp dezer aflevering zal uitmaken.
Ik weet alleen nog dat ’t in den jare 1845 was, dat mij die rups dooreen
kind ter hand gesteld werd, die haar gevonden had in den moestuin op
mijne plaats den Hobrink nabij Empe, zoo ik meen op kropsalade, in den
nazomer, weshalve ik haar op zoodanig een blad heb voorgesteld; terwijl ik
ook weet dat deze rups al zeer spoedig daarna in de aarde kroop, zoodat
ik naauwelijks den tijd had om daarvan eene voldoende schets in kleuren
17