0
ACHTSTE DEEL N°. 49.
H imera pennaria L., Melanthia pluctuata L„ Tephrosia
CREPUSCULARIA W. V. BOARMIA LICHENARIA W. V. EN
H emithea aestivaria E sp.
Eene algemeene critische herziening van ons werk zoude zeker velen
entomologen hoogst aangenaam wezen. Het valt immers niet te ontkennen
dat het boek zijne leemten en gebreken heeft, en het is ook niet
te verwonderen, wanneer men nagaat sedert hoe vele jaren dit werk
over Nederlandsche insecten voortgezet wordt en hoeveel verschillende
personen daaraan werkzaam zijn geweest. Hoe nuttig nu een systematisch
geordend overzigt, waarin het gebrekkige verbeterd en het niet
vermelde bijgevoegd werd, ook wezen zoude, twijfelen wij zeer of er zich
vooreerst wel eenig insectenkenner aan een’ zoo langdurigen en moeije-
lijken arbeid wagen zal. Om nu eenigermate ten minste het onze toe te
brengen tot het invullen der vrij talrijke leemten, hebben wij gemeend
de beide laatsten platen van dit deel te mogen afzonderen voor het in
’t licht geven van eenige afbeeldingen, welke ’t zij variëteiten voorstellen
van reeds beschreven soorten, ’t zij verbeteringen zijn van minder
goed afgebeelde insecten.
Deze 49stè plaat behelst alleen spanrupsen.
Fig. 1 stelt een volwassen voorwerp der rups van Himera pennaria L.
voor, welke soort reeds behandeld is in het zesde deel, bladz. 57—60 en
aldaar ook afgebeeld op Plaat X III. Op die Plaat ziet men twee jonge
en drie volwassen rupsen voorgesteld; over de twee eersten willen wij
niet spreken, doch de drie laatsten zijn voorzeker zeer ongelukkig uitgevallen,
zoo als trouwens zeer vele figuren in dat deel. Wij vleijen ons
dat onze afbeelding der natuur nader bijkomt. Onze rups had een*
kastanjebruinen kop, het lijf, langzamerhand in dikte toenemende, geelachtig
graauw met paarse vlekken en twee karmijnroode verhevenheden
49