hebben, maar door minder behagelijk voorkomen in ’t oog van hem, die gevoel
voor dat schoon bezit, zeer verre bij de eerstgenoemde boomen achterstaan.
Zij «kunnen ook den Entomoloog niet vergoeden, wat, inzonderheid de eiken
en het eikenhout in deze provincie met hare stille dreven en bosschen, hun
aanboden, door tal van insecten van allerlei aard, wien zij ten verblijfplaats
verstrekten, én die elders te vergeefs gezocht worden , waaronder ook vele meer
of minder zeldzame rupsensoorten niet het minst mogen geteld worden.
Tntusschen. leveren de Peppels hier ook nog al eenige soorten op, die elders,
althans in Holland, zoo niet voorkomen; en ’t verdient eenige opmerking,
dat onderscheidene soorten van rupsen, welke in laatstgenoemde provincie
meer of wel uitsluitend op wilgeboomen gevonden worden, in deze streek doorgaans
op Peppels en Abeelen worden aangetroffen, b. v. Smerinthus Populi en
Ocellatci) Harp. Vinula, Lip. Salicis, Not. Ziczac% enz. Onder alle deze
mag wel als een der fraaiste en zeldzaamste Insecten van ons land, in de
eerste plaats genoemd of bovenaan gesteld worden: Gastropacha (Lasio-
campa B.) Populifolia, — aldus genaamd naar zijne verwantschap met
G. Quercifolia (* ), daar het in zijn volmaakten of vlinder-staat, bij rustenden
stand, evenzeer als die vlinder, op een verdord of afgevallen blad
gelijkt; — zijnde, voor zoo verre mij bekend is, nog in geene andere
provincie van ons land waargenomen. Door mijn veeljarig verblijf in deze
streek, mogt ik dan ook in de gelegenheid gesteld worden dit Insect waar
te nemen en af te beelden en ’t strekt mij tot genoegen hierdoor te mogen
medewerken tot het leveren van eene, den beoefenaars der Lepidöpterologie
voorzeker niet onwelkome bijdrage tot dit werk over de Nederlandsche Insecten
, waarbij ik nog het volgende heb medetedeelen.
Het was in den jare 1850, dat mij de verrassing te beurt viel eene
volwassene rups van dezen vlinder in handen te krijgen, die mij door een
der kinderen van den onderwijzer te Empe gebragt werd, als gevonden
zijnde op een kruisbessen-boompje, dat in diens tuin in de nabijheid van
Peppels stond , uit een’ van welken die rups dus scheen gevallen te zijn.
Vóór dien tijd was mij het aanwezen van G. Populifolia in dezen omtrek
alleen bekend geworden, doordien de heer W. Hallegraaff, apothecar te
Zutphen en liefhebber der entomologie, eenmaal even buiten die stad, aan
(*) Vroeger afgebeeld V. Deel Tab. 38 en 34, onder den naara van het Eikenblad.
.den weg naar Deventer, een vlinder tegen een Peppel zittende gevangen
had. Vol van blijdschap om mijn bekomen schat dacht ik er ook dadelijk
aan, om daarvan eene afbeelding te maken ten dienste van dit werk; doch
dit mogt mij niet gelukken. Mijne rups was zeer onrustig, liep gedurig
heen en weder en begon zich zelfs reeds intespinnen; zoodat mij, tot mijn
spijt, de gelegenheid niet gegund werd om aan mijn goeden wil gevolg te
geven; en niet lang daarna leverde zij mij eenen, hoewel kleinen, echter
welgevormden mannelijlcen vlinder op, die eene aangename aanwinst voor
mijne verzameling was, doch waarmede dan ook deze mijne waarneming was
afgeloopen. — Den 10 Junij 1852, werd mij wederom eene volwassene
rups van G. Populifolia gebragt, die gevonden was in *t gras nabij het tolhuis
, aan den straatweg tusschen Zutphen en Empe, alwaar ook eenige
zware Peppels staan, en die dus ook , even als de vorige, uit een’ dier
boomen scheen gevallen of gekropen te zijn. Zij was, gelijk deze, geen
oogenblik in rust en wilde ook geen voedsel meer gebruiken. Ik haastte
mij nu echter, om, ’t kostte wat het wilde, te beproeven dié rups af te
teekenen, dat evenwel — vermits ik haar gedurig met de andere hand
moest vasthouden — zeer bezwaarlijk ging bij den op zich zei ven reeds
moeijelijk op ’t papier over te brengen vorm van het dier. Nadat dit werk
dan zoo goed mogelijk verrigt was, gaf ik mijne rups vrijheid om zich in
te spinnen, haar daartoe eenige verdorde bladeren en takjes in haar verblijf
aanbiedende. Doch hiervan kwam niets , voorzeker ten gevolge van den ondervonden
tegenstand, zoodat zij — echter eerst acht dagen later — in eene
losliggende pop veranderde, van welke ik bij fig. 2 eene afbeelding geef en
uit welke pop, die door mij in een doosje met watten gelegd was geworden,
ik den 6den Julij onverwacht eene wijfjes-vlinder, doch met gekreukte
vleugels, zag voortgekomen te zijn. Nadat deze vlinder gestorven
was, nam ik de eijeren uit het achterlijf en bevond die sierlijk, wit met
groene vlekjes, geteekend.
Den 25sten Mei 1854 werd mij andermaal eene rups gebragt, welke weder
aan genoemden straatweg nabij Zutphen gevonden was, kleiner en meer
grijs van kleur dan de vorige, doch in wier afbeelding ik toen verhinderd
werd, en welke rups almede niet wilde eten , maar ook niet gezond bleek
te zijn, daar zij spoedig daarna inkromp en stierf; — terwijl ik eindelijk
op den 2Osten Junij 1855 nogmaals eene volwassene rups van dezelfde hand
als vroeger uit Empe ontving, die zich dadelijk daarna begon in te spin