geschulpt geel en grijs. De ondervleugels zijn geelachtig grijs, de
franjes bruin en geel uitgeschulpt.
Zonder twijfel is deze vlinder Apamea didyma TREiTSCHKE=iV. nicti- ians Hübner = la Clignotante Engram. D. VI. PI. 256. Fig. 392 A en C.
Geheel verschillend is de vlinder bij Fig. 8, door H iib n e r onder den
naam van N. secalina af geheeld; kop en borststuk zijn bruin, de schouder-
deksels donkerder; het achterlijf geelachtig grijs, met een’ gelen haar-
bundel. De kuiven zijn hier almede aanwezig. Het achterlijf is geelachtig grijs.
Van het worteleind tot aan de niervlek zijn de boven vleugels bruin,
met verscheidene duidelijk geteekende donkere dwarsbanden. De boogswijze
lichte dwarsband voor de niervlek en de daarop volgende hoekige
band zijn als bij de andere vlinders, maar hier is de tusschenruimte bruinachtig
geel, waarover de wit bestippelde aderen loopen. De niervlek is
licht geel met eene donkere kern en van onderen een wit puntje. De
ronde vlek is duidelijker dan bij de vroeger beschreven vlinders. De
hoek in de bovenvleugel is licht; van den vleugelzoom tot aan den hoekigen
band is de kleur grijsachtig. De franjes zijn uitgeschulpt, bruin en geel;
de ondervleugels zijn geelachtig grijs. De franjes uitgeschulpt geel.
Deze afwijking heeft de meeste overeenkomst met VRieroghyphe Engram. D, VI. PI. 256. Fig. 39 A. B. Freijer P. 75. Fig. 1 en 2.
De af wijking bij Fig. 9 is welligt N. Lamda van V iew e g , daar T r e it s c h k e
meldt dat deze zwartachtig is en van eene aanzienlijke grootte. De
grondkleur komt nagenoeg overeen met die van den vlinder bij Fig. 5,
als mede de sieraden; alleen de niervlek is donker, zich bijna in de
grondkleur verliezende.
Uit het onderling vergelijken van al deze afbeeldingen en beschrijvingen
ontstaat bij mij de opmerking, dat indien de verschillende schrijvers in
de gelegenheid waren geweest een groot aantal individuen te onderzoeken,
zij van de dwaling, om bijzondere namen te geven, terug zouden zijn
gekomen, daar zij alsdan gezien zouden hebben, dat onder die afwijkingen,
waarvan zij afzonderlijke soorten gemaakt hebben, wederom tusschen-
af wijkingen voorkomen, die de eene met de andere verbinden door eenen
zachten overgang van kleurschakering, en dat bij gevolg allen tot eene
en dezelfde soort behooren. Zij zouden daarvan des te gereeder overtuigd
zijn geworden door eene naauwkeurige onderlinge vergelijking van
eenige vaste kenteekens, die allen gemeen hebben. Luperina didyma vertoont zich slechts eenmaal ’sjaars.
VER HUELL.
VERKLARING VAN PLAAT 47.
Fig 1 . De onvolwassen rups.
2 . De volwassen rups.
„„ 48. . HDeet sptoaapr.temde van de pop, vergroot.
n 5—9. Verschillende afwijkingen van den
vlinder.
ns
i
X L V II. P.VI11
LU PE R IN A DIDYMA, Borkh.