s
ACHTSTE DEEL N°. 37.
M E L A N I P P E MA C I J L A T A , W. V.
Vergelijk voor deze Vlindersoort:
Hübneb, Samml. Eur. Schmett. Geom. Tab. 25. tig. 135.
Hübner. Lars. Lepid. V. Geom. I Ampl. V. b c tig. 1. a. b.
T keitsohke, Schm. v Eurqp. VI. 2 234.
FreueEj Neus Beitr. VI. 120. Tab. 558.
W ood, Ind. Ent. PI. 25 n. 710. 711.
Gdïnés, Spec. gén. des Lepidopt. IS . 112.
Deze fraaije vlinder, die zeker onder de zeldzamen van ons vaderland
mag gerangschikt worden, was mij vroeger noch in Holland noch
in Gelderland voorgekomen, toen ik hem, tot mijne verwondering in
de maand Mei 1857 in vrij groote menigte bij Velp zag rondvliegen. De
gelegenheid om bij eigene ondervinding de gedaanteverwisseling tan dit In -
sect te leeren kennen, niet willende verzuimen, begon ik met dadelijk eenige
vlinders te vangen, die ik den 22s‘e“ Mei in eene ruime suikerflesch bij
elkander zette, met het gunstige gevolg dat ik den volgenden dag reeds eijeren,
en 12 dagen later de rupsjes verkreeg. Eene herhaling dezer proef, door
het sterven van de meeste mijner' rupsjes noodzakelijk geworden, gelukte
mij evenzeer. De eijeren kwamen echter ditmaal nog spoediger uit, namelijk
37