\ .
300. 1828 ‘). November.
P rijsp e n n in g d er K o n ink lijk e sch o o l v o o r
n u ttig e en b e e id e n d e k u n s te n te ’s H e rto g e n b o sc h .
Voorsijde: Een der bekende, bij het wapenschild s) van ’s Her-
togenbosch als tenants behoorende naakte, reusachtige wilde-
mannen. Met zijne rechterhand steunt hij het wapen van ’s Her-
togenbosch en leunt met zijnen linkerarm op een knods. Links
een vruchtendragende oranjeboom, die het wapen beschaduwt.
Omschrift: KONINKLIJKE SCHOOL VOOR NUTTIGE
EN BEELDENDE—KUNSTEN TE ’s HERTOGENBOSCH.
In den rand van den ondergrond: f . d e h o n d t f .(e c it ).
Keerzijde: Olijvenloofkrans en open veld.
Groot 36. Brons en tin.
301. 1828.
E erep en n in g van de s ta d B rug ge.
Voorssijde: De stad Brugge, voorgesteld door eene antiek gekleede
*) Met (1828?) bij Jhr. M. A. S noeck, Bijdragen n°. 218. Bij G u io th , Revue 1848,
p. 118 n°. 164 op 1829. Volgens Jhr. Snoeck bevinden zieh de Stempels van
dezen penning in het Archief der stad ’s Hertogenbosch, v. Zuir.en , Inv. van
het Groot Archief te ’s Hertogenbosch, bl. 101 n°. 17 lade n°. 8. Hij ontleent
aan v. Zuilen’s Gedenkboek, blz. 57 de zinsnede: „Het bestuur (van ’s Bosch)
„deed in het laatst van het jaar 1828 een stalen Stempel tot het slaan van
„médaillés snijden; dat werk werd opgedragen aan den heer C. J. P r a e t ,
„graveur en zilversmid te Brugge en door dezen den 3 November van dat
„jaar, voor de som van f 230 afgeleverd.“ Zonder twijfel is dit de boven
beschreven penning en de plaatsing op 18 28 dus zeker.
F. de H ondt woonde te Brugge, zie G. P. Se r r d r e 's lijst van zijne Stempels
in de Revue 1847, p. 100 n°.5. „F. de H ondt de Bruges" lezen wij aldaar p. 99.
■) Van sabel, met een boom van sinopel gegrond, van hetzelfde ; rechts
een gevierendeeld schild, 1 en 4 van sabel, met een leeuw van zilver, ge-
tongd van keel; 2 en 3 van zilver, met een leeuw van sabel, getongd van
keel; het groote schild met een hoofd van zilver, beladen met een opko-
menden adelaar van sabel. L. Ph. C. v. d . B ergh 1. 1., blz. 96.
1 16