eerste deel van L a std ra g er : Proeve eener Geschiedenis van het
Koningrijk der Nederlanden en de penning in zijne Nieuwste
Geschiedenis van Nederland VI, pi. I (n°. 8). Aanteek. biz. 130.
G. J. Gersen , Aan liet groot Noord-Hollandsch Kanaal den
18 December 1824. Gedicht in Vad. Lett. 1825, II, bl. 144—149.
- f 234. 1824. 7 Februari.
Ko p e r e n b r u i l o f t van F. J. van He e c k e r e n
van B r a n d s e n b u r g en G. A. Voorduin.
Voorzijde: Hymen gevleugeld, steunende op of met een brandende
toorts in de linkerhand, legt een rozenkrans op een altaar,
waarop twee samen verbonden brandende harten zijn geplaatst.
In de afsnede: v a n d e r k e l l e n j ». f .(e c it ).
Keerzijde: Onder een hemellicht:
BY GELEGENHEID
DER VIERING VAN
DE KOPERE BRUILOFT
OP DEN 7 F E B .(rüarij) 1824 VAN
F. J. VAN HEECKEREN
VAN BRANDSENBURG1)
EN
C. A. VOORDUIN
GET.(rouwd) DEN 7 AUG.(ustus) 1811.
Br. gr. 29. Dürand p. 207.
235. 1824. ■¿3
25 jarige echtvereeniging van D. Stoep en G. Wijnen.
Cat. Q uintus 1882, n°. 1957. Mm. 41. Gegrav. Zilver8. Kon.
Penn. Kab. 1883. Aanw. Verslag V,126. ^
M Schrijver van de Beschrijving en afbeeldingen van Nederlandsche Ge-
denk-penningen, welke sedert 1815 tot 1838 aan ’s Rijks muntte Dtrecht zijn
geslagen en verkrijgbaar gesteld. Hij was toen hij dit werkje te Utrecht (1838?)
nitgaf, Waradyn bij ’s Rijks raunt en Bewaarder van ’s Rijks medaille Stem pels.