Dorpen, overstroomd op den 4den Febr. 1825. Amst. 1825. 8".
23 bl. door M. (Berijmde reisbeschrijving).
XIII. Rouwklagt aan Overijssel den 4den en 5dett Febr. 1825
toegezongen door A. W ispelwey. Groningen 1825 8°. 8 bl.
XIV. L. van den Br o e k , Nederlands Watersnood van Sprokkel-
maand 1825. Lierzang. Rott. 1825. 8°. 13 bl.
(Zie over de vijf laatste gedichten Vad. Lett. 1825, biz. 352—355),'
XV. J. W. Y ntema , Aan mijne Stadgenooten bij de ramp van
Noord Holl. (Aid. II, bl. 151).
.Id. Aan een Vaderlandsch tooneel- en muzijkgezelschap, bij
den jongsten watersnood (Aid. II, biz. 152).
XVI. D. A. J. T roueja te Kampen (Feb. 1825), Hulde aan
den heer Corn. Jag. Md l d e r , inwoner der stad Kampen (Watersnood).
(In Vad. Lett. 1825 II, biz. 239—241.)
XVII. H. v. d. P. te Amst. (23 Feb. 1825), Uitboezeming bij den
Watersnood van Febr. 1825). In Vaderl. Lett. 1825II, biz. 345—348.)
XVIII. Mr. G. P. E. R obide van der A a , De dankbare Vriezen
aan hunne weldadige landgenooten. Dichtstuk. Leeuw. (1828) 8°.
XIV en 28 bl. (Vad. Lett. 1828, biz. 265—267.)
XIX. P etronella Moens, De dankbare Vriezen aan geheel Nederland.
Dichtstuk. Harlingen 1828 8°. 21 bl. (aid.) (Twee der twintig
en geen van alien bekroonde gedichten ingezonden ter prijskamp
op uitnoodiging van eenige Harlingers.) Zie de uitschrijving uit
Harlingen 15 Jan. 1827 in de Alg. Konst- en Letterbode 1827
n°. 5, bl. 65—66. Prijs /"200.
LEERREDENEN, enz.
1. D. B roedelet (Pred. te Purmerende), Opwekking tot nederige
erkentenis van Gods hoogheid 'en aanwijzing van het Gode mis-
hagende, in het besluiten uit ramp en onheil tot schuld en straf.
In twee Leerredenen ter gelegenheid van den Watersnood, enz.