ling wordt gedaan, dat de. zieh meer en meer vermenigvuldigende
aanvragen om belooning van menschlievende verrigtigingen bij
reddingen op de Nederlandsche kusten of binnenwateren het noo-
dig hebben doen maken om daaromtrent eenen vasten regel aan
te nemen, tot welks einde het Z. M. heeft behaagd bij Hoogst-
deszelfs besluit van 10 December jl. n°. 65 te bepalen, dat het
toekennen van belooning wegens de bedoelde reddingen voor het
vervolg in den regel aan de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen
zal worden overgelaten, aan welker Hoofdbestuur zoo veel noodig
van de berigten omtrent zoodanige reddingen mededeeling zal
geschieden, terwijl het gouvernement alleenlijk zieh zal blijven
belasten met het verleenen van belooningen voor uitstekende ver-
rigtingen en reddingen, door Nederlanders ter zee, of door Bui-
tenlanders ten behoeve van Nederlanders in zee aangebragt.
Brengt zulks ter kennisse van de plaatselijke besturen in dit gewest
met uitnoodiging tevens aan dezelven om in het eerstge-
meld der daarbij bedoelde gevallen de berigten wegens bewerk-
stelligde reddingen aan het Hoofdbestuur der Maatschappij tot
Nut van ’t Algemeen te Amsterdam gevestigd, in te zenden, ten
einde dezelve naar bevind van zaken te dier zake zoude kunnen
beslissen.
En zal deze in het Proyinciaal blad worden opgenomen.
De waarn. Gouverneur voornoemd
(get.) V an S traten.
Haarlem, 4 Januarij 1840.
D.
IV. 1841. 24 Januarij n°. 22. Besluit, houdendeinstellingvan
eene medaille als blijk van erkentelijkheid voor het daarstellen
van een boek- of kunstwerk of het verrigten van menschlievende
daden.
Wij Willem enz.
Op de voordragt van onzen Minister van Binnenl. zaken van