A s c h y "n o m e n e S p i n o s a F l o r e Gix jb o s o ^ a A l b e d o S i l i c v l i s a k t i c v i a t i s e c h in a t i
m m
C A P . XXIX.
¿ E S CH Y NOME N E S P I NOSA.
F L O R E G L O B O S O ) ALBI -
DO, S I L 1C U L I S A R T IC L L
L A T I S , E C H IN A T I S .
HJE c planta , quae nobis na'ta iemine
ex America Anno M D C XC. ad
nos tranfiriiflo, eadem nobis xftimata cum
ilia, quae a Nobiliflimo Breynio Cent. i.
nomine jEfchynomenes fpinofe tertia five
foliolis Acacia anguftimbus, filiquhparvii
echinatis, infignitur.
Radix ei fibrofa, è qua caudex ramo-
fus, calamum fcriptoriuni craffus, in fef-
qiiipedalem altitudinem & proccriörem at-
tollitur, corticelpadiceo tedus, fontibu fique
brevibus aduncis , fingdlaribus, raro
binis fimul jundis, armatus.
Ramulis rarioribus ornatur fine órdine
uilpofitis frondibufque inordinàtis, fed quali
inorbemcongeftis, cònftat, quiñis, Tenis
; fcptenis j odòriifve fuffoàginibus uno
eodemque pedículo innatis ; harum ftiffra-
ginum folíola pennata & coniugata , oblonga
, Acacia: angufti-folix non diffimilia;
faturè viridia, qua: non iòlùm levifiimo at-
tadu aut ab aere vel flatu commota (idem
fieri fole occidente experimur) celerrimè
fefe contrahunt, complicantúrque, verùm
etiam eotum pediculi comniunes terràni
verfus ocyflimè redinantuf, paulò tameri
poft rurfus fefe erigunt, foliolis priftìnum
locum quoque occuparitibus, néc non rurfus
fefe explicantibus.
DÖORNAGTIG GEVOELIG^KRUYÒ\
tuet BOL-WYSE en WITTE BLOE-
MEN ,en KLEENE STEKELIGE
in LEDEN V E R D E E L D E
PEULTJENS,
It gewas, ’t welk wy voortgeteèld
hebben uyt <-Americqans zaad in 't
fa a r 1 690. achten wy V felve te wefen,
V geen d’Heer ffacobBreyne ihfijn 1. Cent,
voorfleld met de nàme van yEfchynomene
fpinofà tertia , live foliolis Acacia angu-
ftiotìbus, filiquisparvis, echinàtis; datisi
Derde foorte van Doornachtig òf.Smal-bla1
derige Acacia gelijkende, Gevóelig kruyd;
thet kleene flekelige peultjens.
Het heeft een fafelachtige hortel,waar
ùyf èeh getakt | ßammeken voort komt)
’t welk anderhalve voet lang en een fih r ijf
pen dik is, V gebeurd ook wel dat het hoo-
ger kamt te groeijen : Dit jlammeken etri
takken fijn bekleet met een caftanien bruynè
fchorffe, als rììede met korte kromme doorn-
tiens hefet, haar van de meefteeenfaatn,
ja felden twe hy een ftaan.
Defè géfeyde takskens flaanyl, en fonder
eenigè ordre , ook vitid men een onor-
dentlijkheid , wegens de ftuatie dergetak-
te bladeren ; haar ontrent te confidereren
ftaat, dat defelve in deronte gerangeert
iijnde, ider dér felve uyt 5. 6. 7; 8. ge-
bladerde fleelijens beftaat ; die al te fameti
op een gemeen fleeltjen kómen te ruftén i
èn dat veders-hijs (Pennaiinfj thè aan twe
over malkàndiren : in zi/n defe bladerkent
langwerpig, die van de fmal-bladerige A-
cacia gelijkende, donker groen van còuleurì
dewelke niet alleen dóór een ligie aanra-
kinge ; o f dopr de hini beheegd zijnde tot
elkanderen komen , en haar tóefluyten ;
(V geèn Jy ook doen met het ondergaan
van de Sonne') mdar bare gemette fteel-
tjens neygen haar ookveeirdig nude aarde-,
Edog na een weynìg tijds rechten f i haar
weder opi ende de bladerkent weder van
den anderen wijkende ; nemen bare vorige
plaatfe wederom in.
¡¿4 FÌon