Folia exficcata 8c mafticata faporem a-
maricantem & nonnihil qdfttingentem ,
pauló poft, dulcedinem linguae communicant,
fiicci Catechu ad exemplum , alli-
ciuntque multum laticis aquofi in ore ma-
ílicantis.
Ob teneritatem frigus perferre haud potei!:
, itaque in repofítoriis vitreis reponen-
da & eonfervanda,
O B S E R V A T IO N E S .
Tenues admodùm &: obíéquiofi íiintejus rami àcau-
dice produíti, qui verílis terram inclinantur, pilis bre-
viffimis ferrugineis ílipati, preeíértim veríus extremum.
Flores exigui cxalis foliorum prodcunt, qiiinispeta-
,Jis conílru&i, intusluteis, extus ferrugineis.
Inter pétala quinqué (lamina apicibus albis capitata,
emergunt, quorum unumquodquc, à peculiari petalo
oblongo luteo ceu vagina , íuccin&um, quod, ut viíui
melius conftarct, bíc appofita eíl figura floris, micro-
ícopip vifa.
De bladeren gedroogt en gebäumt zijn-
de, geven eerß een bittere en eenighfints
t'famentrehkende Jmaak van haar, en een
weynigsken daar na verändert die bitterheid
in een zoetigheid, gelijk de Catechu, en mähen
ook dat door dit kauwen veel vogtigheid
in de montkomt.
Het en kan tegem geen koude, en daar-
om foo tnoetmcn dejelve inglafe-kajjen fetten
en bemaren.
iA ANTEILEN IN GEN.
J)e takten, dewelkevm de ßamme voortgebragt worden t
ßjn byfinder dun, buygzjtam, en alßnts met körte, roeflver-
wige hayrtjens befit zynde, neygenfy haar na het aardriyk.
‘De bloemhent komen uit de o%elen der bladeren voort,
welkers v ijf bloem-bladeren van binnen geely en van buyten
roefiverwig vancouleur zyn.
Tußchen de bloem-bladeren doen haar v ijf bloem-draden
ot> met witte hooftjem , omvangen van een byfinder bloem-
blaatjen, opde wyfi van een feer kfiene fihede s het welke,
om beter te kennen werden geßen, foo is hier een ßgure door een
vcrgroot-glas getefent zyn de, by oevoegt.
e l i