C A P . XXV.
PHASEÖLUS MINIMUS PERENNIS SEER K LÈÈN * LAMG-LEVENÖ ,
AMERIGANUS FLORE LUTEO, iAMERICAANSCH B O O N T JE >
FOLIIS ASARI LANUGINO- met een GÉELÈ BLOEM, en
SIS, SOLITARHSi EENSAME» RU V G A CH -
Breyn.Trod. i . TIGE BLADÈRÈN van
EMANS-OOREN.
E Radice alba , craflà , multi ft^ue fi* T Mdien defè hafe Veelvoudige CU danne
bris donata, faritienta numerofa > te- rankskens i deWelke uyt een w ìtte, dikkei
nuiaexeünt» humi, nifi fiiftineantur, pro* met vele zazelingen begaafde wortelen uytvoluta
, virgulta plantafque proxìmas fprüytende * niet en kuntìen komen op te
eonfcendentìa , quibus denegatis > aliquan* klimmen, en haar vaflie maken aan eenldo
fibi invicem ita intricantur, ut vix j ac . ge naaft aanfiaande takskèns Van andere
ne vix quidem illsefa extricari poffint. gemäßen , fio verwerten f i haar fidanig
ender een , dat men f i fonder te quetfien
befivàarlijk uyteenkrijgenkans enhoudèn
haar dan ook dicht aan de aarde.
Foìia alternatiti! polita pediculis longio* De bladeren konien eenfaam d’een boven
tibus infident, atro-virore perfufa, rotun- d ander uyt der gefigde ranksketis vóort i
da, Afarinse foliorum »mula, villofà, & ch dat op lange voetjens j donkergroen vati
quali tomento obfeflà , quod illis , cum couleur, rond, die van de Steen-onderhaintegra
pianta, communc. ve (Aferina) gelijkende ; Ook fijn defilve»
ali mede de gehele piante, enigfints hayr-
. achtigj èn als met wat donsfigheytbefei.
E foliorum alis flofculi exeùnt pufilli » Uyt de oxelen der bladerfteelen kamen d i
lutei, papilionacei , quibus fuccedunt fi- bloemente voorfchijn j devóelke kleen¡geeli
liquae bivalves, fernen folitarium, exiguum, en capel-wtjs (papilionacei) van maakfel
pullum, fubrotundum, non raro quoque zijn ; waar na twe-ßoudeurige (bivalves)
bina, continente^ peultjens volgen , verfien Van een, ook wet
twe rondi en fivartagtige iaden.
Perpetuo viret hacc pianta in lolo fera* tìoewel dii gewas in góede aarde geplant
c i, frigoris autem impatiens, ita ut in hy- zijnde ', V geheele jaar door groen blijft :
pocauftis vitreis reponenda fit. f i f i „ochtans dienfiig, dewijlhet geen koude
Verdragen kan, V felve in glafe kaffen
te beviaren.
Venufta hxc pianta patriam agnofcit A- Dit pertijk gevias is oorfironklijk uyt de
tnericam, nobifque nata non iolùm femi* tAmericaanfihe Eylanden , en is van ons
ne inde advefto, verùm ctiam ¿ollefto in HKt aneen uyt Mii/ vowtgeteeld, V welk
rto noftro, Uyt die Gewejlengefindenwas, maarfelfs
ook uyt zaadi V geen wy in onfen bof ge*
. Wonnen hadden.
Qualem in Medicina poffit habere ufuiti, Van wat gebruyk hét is in de dMedicynet
cum a nemine haftenus defcriptus fit pha- wete ik niet, alfa dit Boontje tot nog toe
eolus, prorfus ignorai van niemand befihreven is.
A i OB*