A IR O SVBCiEíEVLXO PVHPVKASCPNTK M AIOfiX.
( H ? )
c A P. LXXVI.
a z a d i r a c h t a in d i c a f o l i i s
r AMOSIS MINORIBUS, FLORE
ALBO, SUBCÆRÜLEO PUR-
PURASCENTE MAJORE.
ÌNDIAANSGHE AZADIRAGH, ftlEf
K L E E N E G E T A K T E BLADER
EN , EN U ÎT D EN WITT E
b l a uw -p e e r s v e r w i g è
GROOTE BLOEMEN
IN jufta màgnitudinis arborem excrevit
ifthac in Horto Noftro, cujus locus na-
talis eft Zeylona, unde feminibus ad nos
transmiffis, tellurique noftra coiiamiffis,
hobis nata àrbufcula aliquot.
Radice alitut Iongè latèque per folum
difpersà, uumeroiis fibris capibara.
Caudex cortice fufcò, rami autem vi-
refcente teguntur.
Folia ad inftar Fraxini ampia , ramo-
fa, exmultis föliolis , fibi mutuò ad co-
ftam refpondentibus, impari tarnen Temper
alam claudente, adversà parte obfcu-
tius virefcentibus, aversi autem dilutrO-
r e virore praditis * compoiita, profund è
ferrata, angufta, fescunciam longa, mucronata.
Flores odorati, tetrapetaìi, autpenta-
petali in ramulorum extremis, nec non è
foliorum alis enafcentes, plurescongrega-
tim proveniunt, communi & longiori pedinalo
fuffulti : finguli autem pedicellis
Dit gewas is in onfen Hof tot een mutig
brcvioribus adnati, coloris funt ex albido
¿erulei , purputà permixti : Ex horum
medio ftylus emergit tubulofus purputeus,
oblongus.
Fruàusviridi teguntur cuticuìà, ftìnt-
que offei, angulofi, oblongo-rotundi, oliva
minori fimiles, colore grifeo > quorum
hoog Boomtje gegroeit, bet weihe
Zeylon tot des felfs natuurlijke groei-
plaatfe beeft | Van waar ons de Zadén over-
geßuürt iijn -, dewelhc gefaytiijnde’i *ver-
fiheide Boomtjens voortgebragt bebben.
Het is verfien van een %afelige wortely
die wijt en breetdoor’tAardrijk verßreii
ward.
De flamme werd omvangen van een
roffe, de takken integendeelvan een groéne
fchorjje. _ »
De bladeren iijn breet eñ getakt, ge-
lijh die van de Efleboom, ieder der felver
beflaande uit veele hleene bladerkens', de-
welke alte flamen tweeaan twee over mal-
handeren ft aan', uitgenomen bet laatfle,
V Welk altoos eenfaarn en ongepaart blijft-.en
fijn dejè particulière hleene bladerkens flmal,
jpits iöelopende , gefcbaart , ànderbalvé
duytn lang, van boven dorther, vanonde-
ren ligt-groèh.
De bloemen hörnen veel tyeen té voor-
flchijn, aangenaam van reuh, vierbladerig,
00k weluyt v ijf bladeren beflaande , de-
flehe homen te voorflchijn uyt dé toppen der
fleelen , als mede uyt de öxelen der bladeren
j fleùnèndé altefamen op een lange
fleel: îder particulier bloemije ruft ob een
kort fteeltje, üjnde uit den Witte blauw-
agtig metpurpur vermengt: uyt desJelfs
binnenfle doetflig een bollé peerjcbe ■, lang-
agtige bloemftijl op.
De vrugten werden omvangen met een
groen behleetfel, en iijn defijteemg, bockig,
langwerpig-rond, en hleene olijf ge-
B b b b fin