( l i ó )
Flores pro foli fertilitate plures, pauciorefvc protru-
dit, in communi pedículo non rafó íeptenos invenimus,
quorum duo & duo ex adverfo uni fingulari pedículo
infidcntj hi non omnes fimul & eodem tempore pan-
duntur, funtque monopetali, è .gracili tubo in quinqué
profundas- lacinias , pulmum latas, repandas, acumi-
natas, divifi • Hifcc floribus Íubcíb cahx exilis, den*
ticulatm, pediculis uncialibus nixus.
Apices bini, longiufculi, lutei, folcati, breviflimis
ac ne vix quidcm confpicuis ftaminibus fulti , lateri-
bus imi tubuli anneétuntur, in quo ita occultantur, ut
vifum, maxima ex parte , fugiant, nifi acicutecufpi-
de apcriatur tubulofa floris pars.
Stylus albidus, longus, è tubo florum prominulus,
capitulo oblongo, diputé yireícente, praiditus eft.
1S{a de vrugtbaarheyd des aardri/ki brengt dit gewas mecr
of mm bleemen voort ; wy h ebben der meermaals Jeven op een
gemene fleel vinden ßtten, waar van datter twee aan twee
dwers over elkander op een enkeld ßeeltjen fatens defe, niet
alle te gelijkj, en op eene tifd open-gaande , fijn eenblader'tg,
en in v ijf diepe, een firo brede , omgejlage , puntige ßiippe-
livgen (lacinise) geßieden, enkomcn defe fnippelingen ayteen
enge en (chrale buyfig deel des bloems, waar onder de bloem-
kelß, die klein en getant (denticulatus) is, gevonden werd
- te ßtten op een ßeeltjen, ’t welk, een duym langis.
De bloem-draden fijn twee in getale, en foo kleen, datmen
defelve bejwaarlykjien kan s dejeßjn verßen van twe langag-
tige geele, geveurdc, hooftjens (apices) j defe bloem-draden
nemen haar oorfpronkjtyt de zjjdenvanonderfie van^tbuy-
ßg gedeelte des bloems, waar in jy foodanig verborgen leggen,
datfe voor’ tgrootßegedeelte nietgeßen kennen werden, ten
Jy menmet een fpeldhet buyßge deel na de lengte openmaakt.
De bloem-ßijlis wit, lang, een weynigsken uythet buy-
ßg deel uyt flehende, en begaaft met een kleen , langwerpig,
iigt-groen hooftjen.