Frigoris cft impatiens, pauco folo&a-
qua indiga, confervandaqueinrepoiitoriis
feneftris vitreis inftruâis,
O B S E R V A T I O N E S .
Priôib orni íphxridfc qüidem eft figurae , verùm
planta adolefcens terés fit, trnllis tamen fulcis exaraca,
& altera alteri quali innafcitur, Cerei ipinoíi Facie.
Flores lanugine molliceìla, dcnlà, obliti, non è plan-
tæ fummo exoriuntur , ièd ex ambitu inter tuberoiàs
prominentias, fpinulis in extremo armatas , ita ut im-
punè eos carpere non liceat.
Monopetali fuhtflores, (quorum laciniaIquamatim
fibunvicem impoGtæ, ex labori bali in aculeum tenuif
fimum, atro-purpureum àbeunt,) qui non raro, luxuriante
natura, gemelli > libi in vicem connati, vifuntur,
ficut annexa figura indigitat ; extrinlècus albido virelcunt,
intrinfecus aÌbido cdlore nitent.
Stylus nutriti vus, qui extremo in plures partes mi-
nutiffimas divifus, afterifcum repralèntat, hujus color
ex luteo purpurafcens.
Staminula numerofiflìma, brevia, albicantia, apicu-
lis luteis apicplata.
Pars fro&us latior, cui & flolculus emarcidus & Gc~
càtus pterùtnque adhuc adhæret, primum producitur j
& paulàtim gracilefcenspyramidalem induit formam fru-
ctus.
Het en kan geen koude verdragen, en
heeft ook wpwig aarde van noden, ooken
7110 et het met veel begoten , en in eeit
glafe-kaffe bewaard worden.
A N T E K .E N IN G E N ,
Drt ge-was 11 u-el bol-rond , wenneer het ¡ehe jene ie
maar end geworden ztynde word het lang-wenig rand, fin-
der nächtens gevenrd te ejp, , en fchynt d'ene mt d’andere
(Cereus ) " " ’ * W^ ‘ VM v'* ‘ k*arjje,
De bieemen , met een ¡ächte donfigheid digl befel z.nnde
en komm met ujt het opperße van de pinnte , maarnyt dm
omgang des gewai, tnßehen de bnltige gedeornde hemeltjen,
¡0 dat men fe findet yuctßnge niet en kan plnkjttn.
Het zyn ecn-bladcrige bloemen (weiQrsfnippelmeen
fthubs-wyfi op den anderen leggen , defihe ßjn breeuettie
Mn haar grond, en ejndigen in een den ¡wart-pnrpnr-ver-
wtg doorntje) dewelkf ßmtyds twe aan een gevotrd werden,
de natnur weeldrig t.i,nde , gelijkfnlki de geanneSeerde fi.
gnre vcrbceld : defe bloemen ßjn van bmten mt den witte
groen, van binnen blinkend en wit.
De voedende blaem-ßijl, dewelke aan bet eynde in veele
deelen gefneden is , verbeeld een kleen ßerretje, van coulenr
ttyt den geele purpur-verwig.
De blaem-draatjem ßjn feer veele , kort, w it , en met
geele hooftjens verßen.
Het breedße gedeelte des vruchts, waar aan hetverdroog-
de bloernken gemeenlijkjvaß z jt, komt eerfi tevoorfchun, en
devrucht allenkskens uytwajjende en verdünnende t faijgdcen
pyramids-wyfc gedaante.