C A P. LXXXVI.
E V O N YM Ü S N O V I B E L G I I , NIEUW-NEDERLANDS P A P EN -
CORNI F^EMINjE FOLIIS. HOUT, ¿MET CORNOELJE-WYFKENS
BLADEREN.
INter varia, telluri àmecommifla,femi-
na, quae è Novo Belgio confecutus fum,
ex munere Reverendiffimi, Doctiflimique
Viri D. Henrici Selyns, ibideui Verbi Divini
Miniftri, germinavit femen hujus plant
s ^ quae quarto à Catione'anno luxuriavit,
floruit, nec non ad frugeni perdu&a elb
Radicealiturlignofa : caudexminimum
digitum craflus, rarioribus brachiatur ra-
mis, quorum ramulorum extimorum cortex
dilute rubelcit.
Folia inordinata , pediculis harent ru-
fis , femiuncialibus & brevioribus, tres
uncias longa, fesqui unciam lata , extre-
mo in acumen producìa, margine crenata
, dilutè virefcentia, Corni famina fi-
milia, aft minora.
Flores plures flmul umbella ferè modo
juncìi, extremis ramulis inharent, albi—
cantes, pufilli , inodori , pentapetali, è
quorum umbilico fìylus promine t.
Hilbe fatifcentibus, fuccedunt fruSus
trianguli, colorisfpadicei, parvi, inqui-
bus femina tria, maturitatem exeiinte aliate
acquirentia.
Quantumvis fub climate noftro dilriore
fatis patiens fit cultura, attarnen hyemali
tempore in hybernaculo cotivenienti locanda,
ubi perpetua fronde haud viret,
exeunte enim aliate decidunt folia, qua
renovantur infequente vere.
Non malè convenit hac pianta cum
E/vonymo fujubinis folus Carolinienfl, fru-
Bu parvo fere umbellato. Plukenetii Phyt.
p; i. Tab. 28. attamen hanc eandem elfe,
ONder verfcheyde Nieuw-Nederland-
fche zaden, die ik gebregen hebbe van
den Eerwaardigen en feer geleerden Heer
Henricus Selijns, Bedienaar des Godlijken
Woorts atdaar, is bet zaad van dit gewas
opgekomen, yt welk in V vierdejaar na des- .
felfs zaijinge , weelderig en vigoureus ge-
bloeit, en 00k vrugten voortgebragt heeft.
/ Des felfs viortel is boutagtig: de flamme
, een pink dik zijnde, wert in weynige
takmi verdeelt, welbers fcborjfe hgt-root
, is.
De bladeren ftaan fonder ordre op rojfe
voetjens, zijnde een balve duym lang, 00k
viel watborter; defelve fijn drie duym breet
lang , anderbalf breet, puntig , aan de
zijden gefchaart, bleeb-groen vanverwe,
van maabfel die van de Cornoelje wijfben
gelijb, maar in alle deelenbleender.
De bloemen bomen voort uyt bet opperfle
der tabxbens, en dat veel by een, eenig-
ßnts broontjens-wijs defelve zijn w it,
bleen, reubloos, vijfbladerig, uyt Weibers
navel ofmidden debloem-ftijl uitpuilt.
Defe bloemen werden gevolgt van drie-
hoebige, bleene Caftanie-couleunge vrug-
ijens j Waar in drie zaden ontbouden werden
, die in V rntgaan des fomers rijp bomen
te Werden.
Hoewel dit gewas ander ons climaat wel
aarden wil, fio is ’/ evenwel, dat het des
winters in een bequame Orangerie bewaart
moet werden, alwaar bet des felfs bladeren
laat vallen, die dan in V voorjaar o f Lente
weder uitfibieten.
Dit gewas en bomt niet qualijb overeen
met dat gene, V welb de Heer Plubenet tn
Jiine Bhyt.p. t. Tab.Y&.genoemt heeft, Caroleins
Papenhout met Jujube-bladeren, en
M m m m non