vus, Ipithameus, qui MenfeMajoinquinos
aut ícnos faftigiatur flores hexapetalos,
praecedentibus minores, alternatim prode-
untes , quorum finguli pediculo niruntur
longiori : Pétala anguítiora, parte interior
re alba, exteriore purpu rco-rubicunda.
Hilce fuccedunt vafeula feminalia trigona,
brevia, femina exilia, rotunda eon-
tinentia.
Radix bulbofa quoque , & edulis.
C A P ,
S I S Y N R I CH IUM íETHIOPICUM
M IN U S L A T I - F O L 1UM
FLORE H E X A P E T A L Q
A L BO,
PRjecedentium radicibus tuberofis fimi-
lis hujus radix, quse carnofa, magnitudine
tamen nucem avellanam non excedit.
Folia crafliufcula, femunciam ferè lata,
palmamlonga, mucronata, ereña.
Caulis teres non foliofus, aequalis, gla-
ber, ípithameus, è cujus cacumine Menfe
Martio flotes emergunt feptem octové numero
, pop raro quoque pauciores , uno
verfu difpoíiti, pedicellis longiufculis filit
i , inodori, hexapetali, intusnivei,ftriis
purpuréis extus eleganter variegati , per
biduum fuperñites.
Hiíce íuccedunt capitula triangularía,
femina continentia fubrotunda , mucrone
exili prsedita, quse ad maturitatem perdu-
cuntur exeunte seftate,
Semine Promontorio Bona; Spei tranfi
mido, natanobisannisM DC LXXXVII
& M D C LX X X V 11Í.
Non rninus ac precedentes , edulis ra*
dix.
fteng vertoond, demelke glad en ook mid is,
Defe, eenfpanne lang zijnde, brengdinde
Maand van M ay, uyt haar opperfie ge-
deelte v ijf, ook viel fes fes-bladerige bloe-
wen voord, die boven den anderenftaan, m
grqote de voorgaande mijkende; defelvefteu-
nen op langacbtige fleeltjens o f voetjens, en
Jijn hare bloem-bladeren fin a l, van binnen
•wit, van buy ten rood purpurachtig.
Hier na volgen korte, drie-hoekige zaad-
huyskens, maar in kleene, ronde zaden leg*
gen.D
efe bollekens zijn van gelijken eetbaar,
XLIV,
KLEEN BREED-BLADERIG MOREL
AN DS SISYNRICHIUM, MET
WITTE S E S -B LA D E R IG E
BLOEMEN.
De v/efige bol-mijfe mortel van dit gern
as , een hafi-noot groot zijnde, is
die van de voorgaande gelijk.
De bladeren fijn dikachtig , by na een
halve duym breet, een hand breet lang ,Jpits
aan haar uyt-einde, en regt opftaande.
De bloem-fleng is rond, btaderloos, effen
englad, eenfpanne lang, uyt miens boven-
ßegedeelte, feven, acht, ook minder bloe-
men voort komen, en dat längs eene zijde
van de fleet, zittende op langacbtige voetjens,
defelve Jijn fes-bladerig, van binnen
mit, van buyten met purpure ftreepen aar-
dig verperd, fy blyven twe dagen in haar
vigeur, en fijn fonder reuk,
'N ayder bloemtje volgt een drie-hoekig
zaad-huysken, maar in een rondachtig zaad
gevonden word, V melk een kleen puntje
beeft: en fijne rypigheid in V uytgaan des
zomers bekomt.
Dit gem as heb ik uyt zaad opgekregen,
M melk my in de flaren 1687 en 1688,
van de Caap de Goede Hoop toegefenden
mierd.
Defe bol-myfe mortelen fijn Jo me! eet-.
haar, ah de voorgaande.
C A R