C A P . CVI.
ACACIA JAVANICA N O N SPI N
O S A , FO L I I S MAXIMIS
S P L E N D E N T I B U S .
A Nno M DC LXXXVIII Batavìà
mihi tranfmiiìt hu)us pianta femina
D. Cleyerus, nomine Javanico Kaduwang,
qua, (ni fallor) Acacia ipecies nondùm
deferipta.
Ex hifee telluri commiffis , varia mihi
prognata funt arbufcula , quarum hanc,
in ufum Botanologorum, delineandam curavi.
Radix ei albicans, fìtfculofa, multisfi-
bris capillara.
Caudex articulatus, grifeus, parte fu-
perioreramofus, nullis fentibus armatus.
• Frondes pedis longitudincm adaquan-
tes, fuffraginibusquatuor, quinque,pau-
cioribus pluribufve in quolibet latere, ditata
funt : In harum fuffiraginum unaqua-
que foliola adeò numerofa, ut duofupra
feptuaginta numeraverim , pari fempet numero
fibi mutuo oppofita : funt autem
hac foliola adversà parte faturè viridia,
aversà vero dilutiore virore pradita, niten-
tia, Acacia Indica Umilia, ali majora.
Semina, quorum iìliquas nunquam offendi
, funt plana, oblongo-rotunda, ad
DOORN LOOS E JÄVAÄNSCHE
iA C A C I A , M E T S E E R
GROOTE EN BLINKENDE
B L A D E R E N .
IN't fa a r 1688 heeft my de Heer Cleyer
de zaden van dit gewas van Batavia
overgefonden, met de benaminge van Ka-
duwang, zjnde, mijns dankens, een tot
nog toe onbejehrevefiorte van Acacia.
Üyt defe zaden heb ik verßheyde Boom-
tjens opgekregen, Waar van ik dit heb laten
uyitebenen , ten dienfle van de Lief-
hebbers der gewajfen.
Het heeft een viitte, verdeelde, en za-
zelrijke wörtel.
Dit ßammeken is grauv) , doornloos, in
leden, en van boven in takken ver-
deeld.
Het groene loof is een voet langh , en
aan yderzijde in vier, v ijf, 00k viel minder
gebladevde fleeltjens verdeeld , welker
s getal van bladerkens fio groot is, dat
ik ’er aan een Jleeltjen tweentjeventigpaar
geteld hebbe : defe zijn aan haare regier
zi]de hoog-groen, en aan de verkeerde zij-
de ligt-groen , blinkend , die van de In-
diaanßhe lAcacia gelijkende, hoewel groo-
ter.
Noyt zijn my de peul-vrugten hier van
voorgekomen , maar wel de zaden , de-
H h h h h cor