ISTVX C XYI.ÄNICA IVGLASTDIS FOLIO
Ü A P. LXI.
NÜX CEY tANiCA, C É r L O N S Ù H É N O T É *
JUGLANDIS FOLIO. B O O M , M E T O K K E R »
Parad. Bàt. Prod. N O T E B L A D E R E N .
DOMBA-GEDY. Ceylanenfibus.
li Rbor hsec proceri parte fuperiotein
T \ _ ramosièiè difiundens cortice dona-
tur fufco , eftque hsec figura annexa ad
tenellam arbufculam delineata.
Folia pennatim diiponuntur impari folio
coftam clàudente , horum (iugula mamma
tranfverfam longa, imo produitìora,
duas unciaslata ad exortum, ut Scmucro*
nem, anguftiora , modicèque undulata non
autem crenata, venis obliquis à medio nervo
prominulo deduitis, -gaudentia, parte
fupirià atrovirentia j prona vero pallidio-
ra,; Juglandis quam fimilia , àft minora ,
anguftiora, iàpore permixta ex acido, grato,
aromatico.
Flos nunquam à me Vifus.
Fructus exficcati (phoerico-oblongi à pe-
diculo longiori dependentes , Nucum Gal-
larum magnitudine , colore ferrugineo,
quatuor integumentis, fibiinvicem impo-
fitis, veftiuntur : horum extimum tenue,
membranaceum, rugofum': fecundum gla-
brum& ligneum: tertium fungofum colorís
ipadicei, quartum fùfcius , glabrum,
membranaceum.
Sub hifec corticibus aut integiimentis
nucleus oblongo-rotundus , colore ex rubro
obfoleto, odoratus, oleofùs, latitar,
D Éfe tverd èeri hooge boom i|j die jtg
boven in veek takken komt te ver
deelen , en is defe tehening na een tedeV
boomt je gemaakt, bekleed mit een brUynè
fihorße.
De bladeren f l aan veder-iuys (pennatim
difpofita) waar van het uyterfle eenfaam
blijft, de refte gepaard zijnde : defe ver-
deelde bladeren fijn ruym een hand breed
lang, twe duym breed, aan haar grdnd,
als mede aan V eynde femal -, een vleynig
gefronfl, en geen/inis geßhaard, in fa i*
foen die van de Okker-noten niet ongelijk,
hoevbel kleender en fmalder , vcrßen vari
kleene fchuyns-lopende adérhens, dieuytdè
verhevé middel-ribbe voort komen <, vari
bóven donker, van ondere licht groen van
verwe J feuiir , aangenaam , en enigfinis
aromatic, o f kruydig van finaak.
Noyt hebbe ik des Jelfs bloemen ge*
fien.
De gedroogde wuchten fijn eenigfints
langwerpig-, en by na bol-rond , hangende
leder aan een lang fteeltje 5 in groote
met een Gal-noöt overeen kdmende, roefi*
vervlig , Ui erdende van vier ver(cheyde,
en op den andere leggende behleetfels of
feheilen omvangen j waar van de eerfte
dun-vliefig en rimpelachtig is j de twede
glad en houtachiig , de derde voos en ca-
ftanie-verwig, de vierde en laatfie bruyn-
der, glad, en vliesachtig.
Hier inne is een langwerpig ronde roß
vale, riekende en olyachtigepit beflooten,
die aan de grond gehegt is aan de vier de
L 1 1 qui