Qui inter fquamas emicant floiculi, è caliculo emer-
gunt quinquepartito, quas lacinias admodùm anguilas,
mucronatas , tomento albo obfeflàs & vireicentes funt
exceptis mucronibus, qui colore purpureo perfufi :
flofculorum cinereo-albicantium oras in quinas lacinias
quoque funt diyilàc, inter quas ápices locanturlongiuf-
culi, nivei, qui prima fronte vili, lineas albas mentiun-
tur.
Stamina adeò brevia, ut nudis oculis vix ac ne vix
quidcm conipiciantur.
Stylus cujuspars iùperiorbifurcatur, è fundo floicu-
culorum emergens, innititur vafculo ièminali conformi.
Sapor totius plantas fa tu us.
De bloemkens, dewelke haar tufichende fchubbens opdoen'
körnen uyt een kelkjen voort, V w elkin vi/ven isgefneden
welke verdeeltheden by fender final en puntig zijn , oo^m#
een witte dons befit, engroen van couleur, uytgenomen ha
re uyteynden, dewelke purpur-verwig zijn : het uyterße de.
fir asgrauwe witte bloemkens is mede in vyven gejneden
tujfihen welke verdeeltheden langwerf ige fiieea-wttte topjn]
geplaaft zfin, die met d'eerfte opflag der oogen haar als witte
fireepjens vertoonen.
<I>e bloemdraden zyn fik fien , datfi fender vergroot-glafen
befwaarlijk^gefien kunnen werden.
De bloem-ßijl, wiens bovenfie deel intween isgcfeouwtn
uyt de grond der bloemkens voort körnende, fit op ‘t Pijn-appeh.
förmige zaathuisken.
‘J)e geheele plante isfinakeloos.