C A P . CX.
C A S S I A FISTOLA A LEX ANDRINA
B. Pin. & Alpini.
A n C O N N A Hort. ¿Mal. p. i ?
C Affla Fiftula, cujas icon hìc. exhibe-
tur , prodjit nobis Temine è flliqua
Caffi* Fift. Alex, ver* defumpto, exere-
vitque in arbufculam triennem, cum eà,
qu* deferibitur & exprimitnr à Docti(Timo
Alpino, de plantis jEgypti, nomine
Chaiarxambar convenientem.
Cortice tegitur cinereo.
Folia pinnata, & inordinatè difpofltaj
Partialia antem folióla bina ac bina (ibi in-
vicem oppofita, breviffimis pediceì'lis folta
, decem utplurimùm unicoft* , utrin-
que quina adh*rent, voi* manus longitudine,
duarumque ferè unciarum latitudine
, Perfic* *mula, in extremo mucronata
, ad bafin lata , dilutè virefeentia,
parte inferióte, tanquam lanugine obfita,'
ad tactum mollia, margine haud crenata ,
guftu fubdulcia.
Flores (referente Alpino) numcrofi,
veluti fpicatim congefti, furculis feu pedi-
culis longioribus Anagyridis inflar, deor-
sùm propendent ; horum Angulares flofculi
nituntur pedicellis uncialibus & breviori-
bus funtque pentapetali , coloris aurei,
odorati, multis flaminibus intuspr*diti.
Floribus emarcidis fuccedunt filiqu* teretes,
fufe* , fefquicubiti longitudinem
non raro fuperantes,qu* intrinfecus in plura
loculamenta diftinguuntur, quorum Angula
femen folitarium, ut & pulpam per matu-
ritatem nigram & dulcem , continent:
C A S S I A F I S T U L A VAN
ALEXANDRIEN.
DE Cdjfta Fiftula , miens aftekeriinge
hier vertoont wort, hebben wy uyt
zaad voortgetee/t, V welke wy uit een hau-
we van den opregte Caffta Alexandrina ge-
nomen engezayt hebben, en is defelve tot een
driejarig boomt je gegroeit, overeenkomende
metdiegene, dewelke van den feer geleer-
den Alpinus de Pantis Ægypti, befehreven
is, met de benaminge van Chaiarxambar.
Dit boomtjen heeft een grawwe jchorjfe.
De bladeren ftaan vederswijje en fonder
ordre ; de particulière verdeelde bladerkens,
twe aan iweover den anderen ftaande, zijn
meerendeeis tien ingetale, waar van dat-
ter wederzijts v tjf op feer körte voetjens
aanydere ribgeplaaft zijn ; defelve fijn een
handbreet lang, byna twe duymen breet,
die van dePerßken gelijkende, puntig aa»
haar uiteinde, ofjpits-toelopend, breed aan
haarbegin, ligt-groen van verwe, eenig-
fints als met een wolagtigheid van onderen
befeet, Jagt in V- aanraken, aan de kanten
ongekerft, en van frnaak eenigzints zoet-
agtig.
De bloemen (na het Jeggen van Pro/per
Alpinus ) fijn veélvoudig, en ayrs-wijfe by
eengeVoegt, defelve hangen aan lange fteel-
tjens, op de viijfee van die van de Anagyris ;
en heeft y der nog een apartfteeitj en van een
duym lang, ook welwat kor ter, waar mede
defelve aan de gemene fteel vaft fit : Defe
bloemen fijn vijfbladerig , gout-geel van
verwe , lieflijk van reuk, hebbende in ’t
middenveele bloem-draden.
Na de bloemen volgen ronde en lange hau-
wen , die niet felden anderhalve ellepijps
langte komen te overtreffen , bruyn vàn
couleur, dewelke van binnen in veele celle-
kens afgefcheyden zijn, waar van ider een
eenig zaad, als mede een Jwart en foet merg
Mmtnmm funt