G A 3
F L O S G L I T O R I U S Breynti:
PH A S EO L U S INDIGUS GLY-
CYRRHYZiE FOLIÌS , FLORE
AMPLÓjCJìRULEOj PLENO.
CAülibús exit farmentofis, Iòngis, te-
nuibus, hùmi difiùfis, nifi próximas
ridicasi aire quaevis alia apprehetìdere Se
cohfecndere valeat.
Folli ad fingulàs cofias qiiiha ; ex ad-
verfo (ita , uno impari extremain cofiatd
occupante , unciam lata , ta£hi mollia,
Galega:, aiit Gfyfcytrhyzae non difparia,
magis tamen mucronata, qiiàm figura Horti
Mài. aut Breynii repraefentanti
Flos nutans, inodorus, polypetalus, c
calyce quinquepartito prodit, colore fàtu-
ratè exruleo, nitens.
Petaia extremo rotundiola, florem plenum
rcpr*fentant,in quorum medio macula
pallida fefeoffèrt cum aliquibus ftaminibus
apiculatis, quorum apices pallidi.
Floribus marcefcentibùs ìùccedunt fili-
qux longae, anguftae, reipeihi tamen flo-
rum magnitudine, exiles, quae femina continent
quina, fenaj plurave, fufea,plana
, fiiium impreflum In medio habentia,
fapore fubamaricante.
Ahriis reparata: falutis M DC L x x x ix .
& M DC xc. eodem Temine enutrivi hanc
plantam, idque in repofitorio, fimo equino
Calido, & folo convenienti, inftrucìo, ge-
fiavitque flores plenos , albos, amoenos,
Idque Menle Julio , quibiis evanidis fuc-
ceffère filiquae omni ex parte completae, ma-1
tura Oontineiites femina Meniè Septembri.
Modica iridiget aqùàj & multo calore
fovenda.
’ XXIV.
IN D IA A N SC H E BO Ö N E , MET
CALISSIE- o f SOETHOUDS BLADEREN,
en BREEDE, BLAUWE,
in GEVULDE ßl.OF.MEN.
"TX /jt gewas komtvoor den dag met lan-
I J g e, dünnefiheutkens, dewelke $ tenfy
defehe door de byßaande rijskens, o f iets
anders onderßeitni 'worden, längs het aerd-
rijk verjpreyt leggen.
Het hie f t v rjf bladeren aan yder rib vafi
fitten, waar van datter twe paar divers
over den anderen flaan, en het vijfde en
laatße het uyterße desyibskomt te fluyten-,
defelveßjneen duym lang, fagt in ’t aan-
taßen , dievandeGalega of Soet-hout niet
qualijk gelijkende , hoeWel Wat puntiger ,
als defigure in den Hortus Mal. o f Breynius
komen te verbeelden.
De Bloem na de aarde hellende is reuk-
loos, veelbladerig, hoog blaww van eouleur*
en blinkend', voortkomende uyt een bloitti-
kelkjen, datinvijvenisgefheden.
De bloem-bladeren ßjn aan haar uyt er-
fle rondagtig en verbeelden een gevulde
blöim, in welkers midden ßg een geelagtig
vlekje vertoond, met einige geelagtige ge-
topte (apiculatis) bloerh-draden.
Wanneer de bloemen komen te vergaan,
foo vertoonen haar lange ,fmallepeuLvrug-
teh, dewelke na proportie van de bloemen,
kleen %ijn ; defe onthouden in haar v ijf,
fes , enmeer ,platte brujneiaden, die een
kleene deuke o f ktiyltjeh in haar midden,
en eenbitteragtige fmaak hibben.
In de faren 1689, en 1690. hebbeikdit
gewas uyt Vfelve Zaad voortgeteelt, en dat
in een kaffe met warmepeerdemis,en bequa-
tne aardeyerßien , en bragt ons gevulde i
Witte en fchoone Bloemen voort in de maand
van fu ly ; en defe vergaan fijnde, kreeg
ik rijpe en volmaakte feul-vrrugten, Welkers
Zaad in September rijp wierd.
D il geWas is met mutige vogtigheyt te
Vreden, maar V felve wil00k veel wärmte
hebbin.
Z