C A P.
PKUNUS JA V AN IC A ATRWL'IOIS
F O L I I S.
K A K O U S A Javanenfibus.
INter feminà exotita , ex Infiala Java
Anno M DC Lxxxvi ad nos trans-
miffa, invenimus quoque Piuma aliquot,
nomine Javànico Kakoujd: Hate ten* ri*
tè prxparatx commiflà fovimus in theca
convenienti, quò faftò natse funt nobis
arbufcul* quxdam, facie pulchrx , circa
quas quinto annò obfervavi radicem elle
albam , ligneam , fibris numerofis dita-
tam. • •
Caudex poììicem cratìus , quatuor pendes
altus, durus , cortice ex grifeo-fufeo
obducius , parte fuperiore ramofus, foliis
ami&ls alternatim pofitis & longis pedi*
culis infidentibüs, palmam longis, duas
uncias latis, ambitil insqualiter crenatis,
extremo mucronatis, atro-virore nitenti-
bus, Atriplicis anguftifoli* fubxmulis,
Flores videre haud mihi contiOsi t.
Pulpa fru&us exficcati mollis, güftü äd-
ftringens > colore ex luteo virefeens, cortice
tenuiore obducitur.
Figura appofìtà ad vivum expreifa, integrant
arbufculam , perpetua fronde vi-
rentem, & multò calore indigentem, ut
&fru£fum, cum omnibus fuis partibusre*
prxfentat.
LXXÍV.
JAFAANSOHE *PRU¥ME-BOOM^
¿MET M ELDE-BLADEREN,
ONder de vteemde zaden uit het Eyland
Ja v a tot dm overgeßuurt zijnde in
V Ja a r i'6S6, hebbenwy ook eenigeTruy-
men gevonden, met de Javaanßche bena-
mmge Kakoufa: deß in viel bereyde aarde
geflohen, en in een bequaame kaffen ge-
plaaft zijnde , hebben Wy eenige lieflijke
boomtjens opgekregen , waar ontrend ik
het vijfide jaar na de fayingegeobßrveert
hebbe, dat hare Wort eien reit , houtagh-
tig , en met veek zazelingen verrijki
•waren,
Deftdmme een duym dik, eft vier voe-
ten hoog opgeßchoten zijnde, is hard, om±
vangen van een donker-groene ßhorffe,
en van boVen m verßeheyde takken verdee
Id , •welkert bladeren eenßtäm , en op
lange Voetjens fteunende, een palme lang ¡
en twee duym breet zijn, ook in hären om-
trek ongelijk geßhaart , puniig donker-
groen, blinkend, die van de ßnalbladeri-
ge Melde niet qualijk gelijkende.
Ik en hebbe haré bloemen nietgeßen.
Het gedtöögde merg der Vrugten isßagt,
t famentrekkend, van couleur uyt den geeit-
groen, en van een dünne fihelle omvan-
gen.
De bygeVoegde figure na het leven ge-
maakt zijnde, vtrbeeld het geheele boom-
ijey met de vrügt, en alle fijne deelen-,
het behout de bladeren des winters , foo
dat het alt oos groen ftaat1
OB