C A P . LVI
FICUS INDICA»
S E U
OPUNTIA CÜRASSA-
VICA» MINIMA.
Cat. Hort. Beautn.
EX radicibus ligiìeis » quac fibris non
admodùm crebris prseditse fune ,
prodit hxc pianta fruticofa admiranda, cu-
ius folia inferiora non folùm in caudicem
degenerant » verùm etiam fuperiora raraos
reprxfentant.
Folia funt admodùm iucculenta » craflà»
palmam, non raro quoque lpithamam lon-
ga, digitum minimum lata , nec multò
minus craifa » humore vifeido referta » plu-
rimis tuberculis exaiperata » è quibus fpi-
nulae crebra* ptodeunt ténues » rigidae » à-
cutae » contrecìantibus facilè adhserentes »
foliaque relinquentes.
Sub climate noftro uores nondum » quòd
feiam » protulit.
O B S E R V A T IO K E S .
Creicendi modo à reliquis Opuntice fpcciebus mi-
nimè differt luce, fèd omni ex parte minor , & innu-
meris fpinulis armata ; Congenerum more facillimè
TNDIAANSCHE V T G E ,
0 F
K L E E N S T E C U
E A S S A U S C B M
O P U N T IA |
T T Yt houtaebtige en nietper iaielrijki
V _ y wort eien komt deje heefteraebtige eti
wonderbafe plante voort, Wiens onderßä
bladeren niet düeen in een flamme veränderen
, maar ook de bovenfle takken körnen
te verbeelden.
De bladeren fijn byfonder jap-rijk» diki
ten palme, ook wel een fpanne lang» een
pink breed, en ook niet veel dunder» met
een fly menge voebt verituld, en ongelijk van
fuperficie of oppervlakte Wegens de veelheyt
derbultjens, waar uyt veele kleene, dünne»
flevige , fiherp-ftekende doorntjens voort-
komen» dewelke aangeraakt zijnde, bare
bladeren licht verlaten , en haar aan de
aanrakefs vafl. hegten-.
Tot nti toe en beefi bei hier ie lande
niet gebloeid j voor fo veel my behend
it.
A A N TE K E N 1NG E N.
Dit geiuas en differeert geen/tnts in manier van groeien
van de andere foorten van de Indiaanfche Vygen , alleen is
defelve in allen declcn hleender $ en met ontclbaare doorntjens
Ff f ‘ ' pro-;