
Een nieuwe poging tot een vaste regeling tussen munthuizen
en wisselbanken te komen is niet meer gedaan. Het bleef bij de be-
staande toestand, dat de muntmeesters in onderlinge concurrentie
bestellingen, zowel van de banken als van particulieren zöchten te
verkrijgen, zonder dat overtreding van de wettelijke zilverprijs effec-
tief belet werd. Tot ernstige misbruiken heeft dit echter voorlopig
niet geleid, dankzij de verbeterde contröle en de beperking van het
aantal munthuizen.
BESLUIT
De besluiten van 1693 en 1694 dienden in de eerste plaats ter
bestrijding van de zeer ernstige misstanden, welke zieh in de vooraf-
gaande twaalf jaar hadden ontwikkeld. Toch vormen zij de af-
sluiting van een längere periode. Voor 1659 werd geklaagd over de
verdringing van de inheemse muntsoorten door vreemde, op lagere
voet geslagen soorten en over de hiermede ten nauwste samenhangende
onmogelijkheid voor muntmeesters binnen de Republiek
om volgens de hier geldende voorschriften te werken.
Door het overnemen van de Zuid-Nederlandse soorten in de
vorm van de zilveren rijders en zilveren dukaat had men gehoopt
aan deze bezwaren tegemoet te komen. Na tien jaar bleek echter,
dat de oorzaak van de ongewenste toestand dieper lag. Wel was de
omloop van de Zuid-Nederlandse munten verminderd, doch de ver-
laging van de muntvoet bleek niet voldoende om het zilver, dat nog
steeds voordeliger elders verkocht kon worden, naar de munthuizen
te leiden. De muntmeesters moesten het bedrijf sluiten of wel, waar-
toe, verschillende gewestelijke en stedelijke regeringen hun mede-
werking verleenden, beneden de door de Generaliteits-ordonnanties
voorgeschreven muntvoet werken, waardoor talrijke minderwaardige
munten in de omloop kwamen.
Reeds voor de oorlog van 1672 werd betoogd, dat slechts in-
grijpende maatregelen uitkomst zouden kunnen brengen: enerzijds
beperking van de vrijheid van de zilverhandel, zodat de muntmeesters
van voldoende aanbod van zilver tegen de vastgestelde prijs ver-
zekerd zouden zijn, anderzijds beperking van het grote aantal munthuizen
en versterking van het gezag van de Staten-Generaal in
muntzaken, zodat provincien en steden niet meer eigenmächtig van
de algemene voorschriften zouden kunnen afwijken.
Over deze vragen werd, vooral sedert het terugkeren van normale
toestanden in 1675, langdurig en verbitterd gestreden. De
Staten van Holland, waarin de gedeputeerden van Amsterdam grote
invloed hadden, trachtten zolang mogelijk, zonder tot enige beper