
verzoeken het voor verschikking benodigde fijn zilver beschikbaar
te willen stellen, of, indien dit geweigerd mocht worden, zilveren
dukaten te slaan, die dan voor 50J/^ stuiver uitgegeven zouden
moeten worden om wegvloeien te voorkomen II0. Daar Amsterdam
echter het fijne zilver niet kon of wilde afstaan, moesten de Staten
13 Augustus besluiten zilveren dukaten te laten maken; de door
Boreel gewenste koersverhoging werd aan dit besluit echter niet
verbonden, zodat de nieuwe stukken voor 50 stuivers in omloop
werden gebracht en de Staten een aanzienlijk koersverlies leden I11.
In tegenstelling met de vraag van de keuze der muntsoort was
de tweede vraag, die zieh voordeed, geheel een gevolg van de
bijzondere omstandigheden van het ogenblik: waar zou het zilver,
dat het eigendom van de Staten van Holland was, maar voorshands
in handen van de steden, die met de inning van de lening belast
waren, vermunt worden? Dordrecht en de West-Friese steden
achtten het vanzelfsprekend, dat alles naar de bestaande munthuizen
getransporteerd zou worden. Hiertegen verzette zieh Amsterdam
met hand en tand: Burgemeesteren van deze stad, waar het grootste
deel van de kapitale lening was binnengekomen, wensten dat de
verwerking binnen de muren zou plaats vinden, daar zij in de bange
Juni-dagen, toen met de mogelijkheid van forceren van de Hol-
landse Waterlinie ernstig rekening werd gehouden, het risico van
het lange transport naar Dordecht of Enkhuizen niet op zieh wilden
nemen; ook wilden zij het zilver ongaarne uit het oog verliezen,
omdat zij het beschouwden als een onderpand voor de hoge voor-
schotten, die de stad aan de Staten had gedaan; tenslotte wensten
zij de mogelijkheid te hebben om zo nodig zeer snel het ongemunte
zilver in de kelders van de Wisselbank aanwezig te kunnen ver-
munten, wanneer het opvragen van deposito’s bij die bank zou aan-
houden en de voorraad gemunt geld daarvoor te kort zou schieten.
Eerst stelden zij aan de beide muntmeesters van Holland en
van West-Friesland voor hun bedrijf tijdelijk binnen de veilige
wallen van Amsterdam te komen uitoefenen, doch dit stuitte af
op het verzet van de betrokken steden, die kennelijk vreesden, dat
een tijdelijke verplaatsing naar de zoveel günstiger gelegen koopstad
al te gemakkelijk in een blijvende zou kunnen overgaan. Deze be-
reikten, dat de Staten een verplaatsing van de munt afwezen en
Gecommitteerde Raden opdroegen bijzondere maatregelen te treffen
tot beveiliging van de transporten II2. Amsterdam verklaarde echter
hierop niet te zullen gedogen, dat zilver uit de stad gevoerd werd II}
en verzocht voor körte tijd een eigen muntmeester te mögen aan-
stellen. Weldra bleek ook, dat het tempo der vermunting te Dordrecht
veel te traag was voor de hoge eisen, die de noodtoestand van
het land stelde. De nieuwe machines waren nog in het stadium van
proefnemingen; zelfs toen ook het in Den Haag getimmerde en voor
Utrecht bestemde schroefwerk erbij in gebruik was genomen, bleek
er niet snel genoeg gewerkt te kunnen worden: de werktuigen
haperden dikwijls, de gezellen waren er nog niet voldoende mee
vertrouwd en het was niet mogelijk buiten de 10 à 12 man bediening
extra-personeel aan het werk te zetten, zodat de oude aambeelden
weer te voorschijn gehaald werden en de hamerslag hervatII4. Nu
stond Amsterdam, dat intussen een kleine partij zilver van de bank
te Enkhuizen tot gewone West-Friese rijders had laten verwer-
ken115, sterker met zijn eis voor een extra munthuis; bovendien had
de stad behoorlijk geschoold personeel ter beschikking, daar ver-
schillende officieren en gezellen uit de door de Fransen bezette
gebieden er een toevlucht gezocht hadden. 17 September namen de
Staten, overwegend, dat het niet verantwoord was het zilver (te
Amsterdam nl.) ongebruikt te laten liggen en de betaling van de
troepen in gevaar te brengen, gehoord het advies van Zijne Hoog-
heid, met de stemmen van Dordrecht, Hoorn, Enkhuizen en Medem-
blik tegen, het besluit de stad Amsterdam te mächtigen aldaar een
provisorische munt in te richten, die volgens dezelfde regels als de
beide bestaande munthuizen zou hebben te werken.
De inrichting van het nieuwe munthuis liep nu vlot van stapel:
19 September werd tot muntmeester benoemd Gerrit van Romund,
vroeger in dezelfde hoedanigheid te Zwolle; op 18 October werden
de instructies vastgesteld en verdere officieren en gezellen benoemd;
Caspar Lender man van de Overijselse munt werd essayeur, Geurt
Haxter van de Gelderse stempelsnijder II6. Gemunt werden slechts
twee soorten: zilveren rijders in grote hoeveelheid, wat mogelijk
was, doordat de bank fijn zilver bezat, dat direct vermunt of voor
verschikking van het zilver van de kapitale lening gebruikt kon
worden; en — in 1673 — een klein aantal gouden dukaten. Ver-
werkt werd 174.000 mark fijn zilver, tweemaal zoveel als de reeds
zeer hoge productie van Dordrecht in dezelfde periode bedroeg.
De gebruikte Stempels wijken in verschillende opzichten van de
normale typen af. De oudste Stempels van de rijder, blijkens de