
geld verboden werd, op straffe van verbeurte van bedoeld munt-
materiaal of geld 26*.
De Unie scheen, althans voor zover het muntwezen aanging,
in twee delen te zullen uiteenvallen, ieder met eigen muntwetgeving
en eigen muntslag. In Holland en de gewesten in het midden des
lands, Utrecht, Gelderland en Overijsel, zouden de muntmeesters
uitsluitend Staten-munten of negotie-penningen kunnen slaan, daar-
toe gedwongen door een streng toezicht op de muntvervaardiging
en door beperkende bepalingen tegen het gebruik van payementen;
in de drie overige werden de Staten-munten niet ingevoerd en kon
de aanmunting van florijnen, daalders en schellingen doorgaan,
voorzover dit in de practijk niet belet werd door het Hollandse
in- en uitvoerverbod. Door dit laatste werd tegelijk in weerwil van
de door art. 12 van de Unie van Utrecht beoogde en gemeenlijk
ook geeerbiedigde gangbaarheid van de in een provincie geslagen
munten in alle andere provincien, de omloop van de in Zeeland,
Friesland en Stad en Lande geslagen munten in Holland onmogelijk
gemaakt.
* ★ *
Tot zover de opzet van de beide plakkaten van 22 December
1686. Hoe ging het echter met de uitvoering hiervan in de practijk?
De publicatie in Holland kwam juist op tijd om de verwerking van
het in December aankomende zilver tot drieguldens en guldens
mogelijk te maken. Inderdaad begon in alle provinciale en stede-
lijke munthuizen der vier concerterende gewesten in de laatste
dagen van 1686 of in de eerste van 1687 de vervaardiging van
drieguldens — behalve te Dordrecht waar voorlopig in het geheel
niet gewerkt werd 265; in de volgende maanden werden nog hier en
daar wat guldens, tweeguldens en halve guldens geslagen. Van
een regelmatige, ruime aanmunting was echter geen sprake, nog
minder dan in 1681-4-1683. Bijna overal was die van de drieguldens
al in Januari 1687 afgelopen en eindigde die van de kleinere stukken
in de zomer van hetzelfde jaar; daarna werden nog slechts enkele
kleine partijtjes drieguldens afgeleverd. Met 55.000 mark bedroeg
de productie nog niet de helft van die van de eerste periode.
Toen de Generaalmeester Boreel in de maanden April en Mei
de munthuizen bezocht had om de uitwerking van de plakkaten
na te gaan, was hij dan ook allerminst opgetogen 266. De meeste
muntmeesters waren zonder werk, omdat zij niet in Staat waren
zilver tegen de vastgestelde prijs te verkrijgen, volgens hun — door
Generaalmeesters gedeelde — opvatting, omdat te Amsterdam het
nieuwe plakkaat niet loyaal werd nagekomen. Gewerkt werd dan
ook slechts door die muntmeesters, welke door hun contracten ge-
bonden tot elke prijs moesten blijven afleveren om de beloofde
pachtsommen te kunnen opbrengen. Die van Nijmegen, Deventer
en Zutfen maakten van de vrijheid, die hun magistraten hun
lieten, gebruik om met goedkope dagloners te werken, waardoor ze
nog guldens konden slaan. Die van Zutfen kreeg verlof om, zoals
in Utrecht, Leeuwarden en Groningen nog steeds geschiedde, een
partij koperen duiten te slaan, opdat de munt niet geheel behoefde
stil te staan 267.
Z ut fen , duit
Voorschrift: Raad 20/30 Juli 1687
gewicht: 104 per mark (2,37 g)
remedie: 4 stuks
Beeldenaar: Verk. 27,6
Vz. gekroond wapenschild der stad, gehouden door twee
leeuwen; bovenaan jaartal.
Kz. binnen rand van vier bogen: civitas zutphania.
Geslagen: 1687.
Later in het jaar gingen enkele muntmeesters, profiterend van
de slappe contröle van de stadsbesturen, kleine hoeveelheden daalders
en florijnen slaan a68. Belangrijk waren deze overtredingen nog niet,
vooral omdat gedurende 1687 schellingen niet werden geslagen. In
zoverre had Holland zijn doel bereikt, dat de vervaardiging van
slecht geld zo goed als stilstond, zij het dan ook geheel ten koste
van de muntmeesters.
De Staten bleven ook alles in het werk stellen om dit bereikte
resultaat te handhaven. In de eerste plaats werd getracht streng
de hand te houden aan de plakkaten van 5 April 1684 -— tegen
invoer van schellingen — en 22 December 1686 — tegen invoer
van Zeeuws en ander geld 2fi9. Eveneens was in de Staten-Generaal
de politiek van de gedeputeerden van Holland op handhaving van
de regeling van 1686 gericht. In de nazomer begonnen de gewesten,
die met Holland waren meegegaan, ongeduldig te worden, daar zij