
De nieuwe stukken zouden geslagen worden op hetzelfde gehalte
als de overeenkomstige stukken uit het begin van de 17e eeuw,
doch met een läget gewicht, zodat voor, het zilver evenveel
betaald zou worden als sedert 1668 bij bestelling van zilveren rijders
geschiedde 8Ä. De uitvoering van het genomen besluit liep echter
niet zo vlot. Reeds dadelijk werd de verwachting uitgesproken dat
aanbod van zilver zou uitblijven, daar de prijsverhoging van 1668
reeds onvoldoende gebleken was. Gecommitteerde Raden richtten
zieh dan ook tot Burgemeesteren van Amsterdam met het verzoek
uit de voorraden van die Wisselbank het voor de zo juist besloten
aanmunting van goed klein geld benodigde zilver beschikbaar te
doen stellen. Na lange onderhandelingen werd levering van het
gevraagde zilver toegezegd, doch onder zo bezwaarlijke voorwaar-
den, dat nu de muntmeester bezwaar maakte het in ontvangst te
nemen 8?.
De technische voorbereidingen waren intussen ook nog lang
niet voltooid, daar de beeldenaar voor de nieuwe stukken nog niet
vastgesteld was. Generaalmeesters stelden aanvankelijk voor het
zo juist door Zeeland gebruikte type te kiezen voor de schelling.
Besloten werd echter geheel nieuwe beeldenaars op de stukken te
plaatsen, waarschijnlijk om ze zeer duidelijk van de omlopende
stukken van slechter kwaliteit, die eerlang immers verboden zouden
worden, te kunnen onderscheiden: op de dubbeltjes en stuivers zou
het wapenschild der provincie komen; op de schellingen datzelfde
wapenschild en op de keerzijde een oorlogsschip met volle zeilen;
tevens werd, aangezien het de bedoeling van de Staten was, dat de
vervaardiging van het nieuwe kleine geld in de beide munthuizen
binnen de provincie, Dordrecht en Hoorn, op dezelfde wijze zou
plaats hebben, beslist, dat op de door beide uit te geven stukken de
volledige naam van het gewest „Holland en West-Friesland” zou
staan 88. De West-Friese steden, die bij al deze besluiten zieh slechts
zeer ongaarne bij de wensen van de meerderheid der Staten neer-
legden, hielden zieh hier echter niet aan: zij lieten toe, dat hun
muntmeester, die vrij spoedig met het slaan van dubbele stuivers
een aanvang maakte, hierop in plaats van het wapenschild der
provincie de Hollandse leeuw in het gehele veld plaatste, zodat zij
zeer veel geleken op de ou^e Generaliteits-dubbeltjes; schellingen
werden in West-Friesland voorlopig in het geheel niet geslagen.
H olland, schelling
Voorschrift: Gec. Raden 19 Aug. 1670
gehalte: 7 p. (0,583)
gewicht: 49 5/12 per mk. (4,95 g.)
remedie: l)/£ gr. en V/i en9-
Beeldenaar: Verk. 55,5
Vz. gekroond wapenschild der provincie, waarnaast 6 S: boven-
aan jaartal; omschrift: MOneta Nova ORDinum HOLLandiae ET
WESTFRIsiae.
Kz. oorlogsschip; omschrift: vigilate deo confidentes.
Geslagen: 1671, 1673—75, 1679—80.
H olland, dubbele stuiver
Voorschrift: Gec. Raden 19 Aug. 1670
gehalte: 7 p. (0,583)
gewicht: 150 3/4 per mk. (1,62 g)
remedie: 2 gr. en 2 eng.
Beeldenaar: Verk. 56,4
Vz. gekroond wapenschild der provincie, waarnaast 2 S.
Kz. opschrift hollandia en jaartal.
Geslagen: 1672, 1675 — 78, 1680
W est- F riesland, dubbele stuiver
Voorschrift: Gec. Raden van Holland 19 Aug. 1670.
muntvoet van Holland
Beeldenaar: Verk. 73,5; 212,1
Vz. klimmende leeuw, waarnaast 2 S.
Kz. opschrift: west frisia en jaartal.
Geslagen:
a. 1670—72 (Hollandse leeuw)
b. 1673—74, 1678 — 79 (Generaliteitsleeuw)
Langer oponthoud ondervond de aflevering van de nieuwe
munten, doordat de Staten, nu eenmaal op een punt tot zelfstandig
optreden was overgegaan, aanstalten maakten tot een grootscheepse
modernisering van de gehele muntvervaardiging. Kort na het besluit
tot het slaan van de nieuwe payementen werd eindelijk in de ver-
gadering van H.E.G.M. rapport uitgebracht over het oude, laatste-
lijk in 1663 commissoriaal gemaakte voorstel de munten in het ver