
den bij zodra zij van deze aanstelling hoorden: niet ten
onrechte verwachtten zij weinig goeds van de nieuwe muntmeester
met zo bedenkelijke relaties 238. Dit belette van Harn echter niet,
op grond van een algemene machtiging alle soorten, die door na-
burige munten geslagen werden, uit te geven, nog in 1685 met het
vervaardigen van florijnen, schellingen en dubbeltjes een aanvang
te maken. Al deze stukken vertonen, als door dezelfde stempel-
snijder ontworpen, opvallende overeenkomst met die van Deventer. *
N ijm eg en , florijn
Voorschrift: —
Beeldenaar: Verk. 22, 3 4
Als florijn van Deventer (blz. 109) - met civitatis novioma-
Gensis.
Geslagen:
a. 1685—86, 1688 (open kroon op vz., jaartal verkort)
b- 1690 (als a, jaartal voluit)
c. 1690—91 (gesloten kroon op vz.)
N ijm eg en , 'schelling
Voorschrift: ■—
Beeldenaar: Verk. 23,3
Als schelling van Deventer (blz. 110) - met civitatis novio-
magensis, doch jaartal verkort naast kroon.
Geslagen:
a. 1685 (zonder grond onder paard)
b. 1685—86 (met grond onder paard)
c. 1688—91 (als b, spits toelopend schild)
N ijm eg en , dubbele stuiver
Voorschrift: —
Beeldenaar: Verk. 24,2
Als dubbele stuiver van Deventer (blz. 110) — met novio-
MAGUM.
Geslagen: 1685—86, 1688.
* Niet alleen komen de typen geheel overeen en ondergaan zij dezelfde wijzi-
gingen, ook enkele onjuistheden worden hierdoor verklaard: te Nijmegen wordt
aanvankelijk de koningskroon gebruikt, eerst later door de vereiste keizerskroon
vervangen; in het Kon. Penningkabinet berust een" schelling van Nijmegen met
het meesterteken van Sluysken op de keerzijde.
De heropening van de munt te Zutfen liet langer op zieh
wachten: eerst in de tweede helft van 1686 werd een overeenkomst
gesloten met Herman van Bayen, die de munt in pacht nam tegen
een recognitie van 1000 ducatons (f 3150); de overige voorwaarden
zijn niet bekend 239. Toen was echter de gelegenheid om payementen
in omloop te brengen — zoals later blijken zal .— niet meer zo
günstig, zodat dit voorlopig niet geschiedde 24°.
Toch was de vreugde van de muntmeesters niet van lange
duur. De grote vraag naar zilver, juist tengevolge van de alom
geopende mogelijkheid florijnen en daalders te slaan, joeg de prijs
tot ongekende hoogte op. Reeds in Februari 1686 getuigden Generaalmeesters,
dat deze tot f. 25:11 ä 12 opgelopen was, zodat
zelfs daalders niet meer met profijt geslagen konden worden, tenzij,
zoals te Deventer en Nijmegen, zozeer beknibbeld werd op de Ionen
van het personeel en op de kwaliteit van de stukken, dat er toch
nog iets voor de muntmeester overbleef jMfy In het algemeen moesten
zij vaststellen, dat de daalders en florijnen, die aanvankelijk slechts
IV2 % onder de voet van het goede geld bleven, nu reeds 2^2 ä 3 %
te siecht waren.
In de meeste munthuizen kwam dan ook aan de vervaardiging
van florijnen in de loop van de winter 1685.—• 1686 een einde en
stagneerde die van daalders. Bijzondere faciliteiten waren nodig
om de munthamer in beweging te houden. Zo stond de stad Kämpen
opnieuw een kleine verlaging van het gewicht van de florijn toe.
Zwolle stelde zieh tevreden met Vi stuiver sleischat, terwijl ge-
woonlijk minstens het dubbele betaald werd. Ook Zeeland moest
met een drastische verlaging van de zeer hoge sleischat op de
daalder genoegen nemen, die nu op 1 stuiver gesteld werd 242.
Waar het vervaardigen van grotere stukken hoe langer hoe
moeilijker werd, zöchten de muntmeesters hun toevlucht tot het
slaan van goedkope schellingen. Terwijl in Zeeland de vervaardiging
in 1685 eindigde, omdat hier verlaging van de voet niet
getolereerd werd 243, nam deze elders in dit jaar en nog meer in 1686
enorm toe, dank zij nieuwe consenten van gewesten en steden in
het voorjaar van 1686. De Staten van Utrecht gaven toestemming
het gewicht tot 51 per mark terug te brengen: Overijsel —■ waarheen
de transportkosten hoger waren — stond 52 per mark toe, gevolgd
door de stad Kämpen; de muntmeester van Zwolle werkte wel met
hetzelfde gewicht, daar het hem reeds vroeger voor de arends