
schijnt men in Holland de resultaten hiervan te liebben willen af-
wachten, alvorens met de voorgestelde provinciale regeling te
beginnen; in ieder geval werd er enige maanden niet over gesproken
en lekte van het bestaan van deze plannen niet veel uit.
Het kwam eerst weer ter sprake, toen enkele maanden later
bleek, dat de toestand onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maakte.
Onrust verwekte, dat in September Gelderland en Overijsel lieten
weten, dat zij wel bereid waren hun quoten in een zo juist toegestane
bijzondere petitie ten behoeve van de voorziening van de magazijnen
van het leger te velde te fourneren, maar dat zij het gereedliggende
geld niet konden verzenden, omdat zij uitsluitend over schellingen
beschikten, waarvan Holland de doorvoer naar het comptoir-gene-
raal van de Unie belette. Op gelijke gronden dreigde de betaling
van verschillende op Utrecht, Gelderland en Overijsel gerepar-
tieerde regimenten gestaakt te worden 326. Tegelijk deden Zeeland,
Gelderland en Overijsel klachten horen over het uitblijven van
de door hen verwachte daling van de zilverprijs en over het hand-
haven van het Hollandse verbod van zilveruitvoer naar de andere
provin ci ën, nu de vervaardiging van schellingen inderdaad geëindigd
was, en over de weigering van Stad en Lande zieh aan het laatste
plakkaat te onderwerpen. De drie provinciën dreigden ieder het
plakkaat door deze overtredingen als vernietigd te zullen beschou-
wen en eigen maatregelen te nemen, om de munthuizen in bedrijf te
houden. Zeeland beried zieh bovendien over het tegengaan van de
invoer van schellingen, waarvan het evenals Holland bijzonder veel
last had, omdat het zelf nooit zover beneden de voet gemunt had
als de landprovinciën, maar zieh dank zij zijn eigen zilvertoevoer
tot het slaan van daalders had kunnen beperken 327-
In December 1691 vatten de Generaalmeesters de bestaan de
klachten samen: enerzijds had het plakkaat van Augustus geen
soulaas gebracht, omdat de Wisselbank niet verplicht was de munt-
meesters van materiaal voor de vervaardiging van Staten-munten
te voorzien en de contrôle op de uitvoer ten enenmale onvoldoende
was, anderszijds was de aanmunting van slecht geld nog niet volledig
gestaakt, daar te Groningen nog gewerkt werd en de andere munt-
meesters ernaar hunkerden ook weer aan het werk té kunnen
gaan 328.
De aangeroerde punten — een bevestiging van wat in de
laatste maanden bekend geworden was — gaven wel te denken.
Door de muntcommissie der Staten werd een nieuw concept voor
een provinciaal plakkaat opgesteld, in hoofdzaak gelijk aan het plan
van de afgelopen zomer, doch scherper geformuleerd en aangevuld
met een aantal bepalingen uit het plakkaat van 7 Augustus 1691
en een algemeen verbod zilver te verkopen aan anderen dan de
Wisselbanken en wisselaars 329.
Zodra Generaalmeester Boreel, die het eerste concept van }uni
1691 wel kende, maar door het langdurig stilzwijgen hierover in
de mening verkeerd had, dat het van de baan was, bemerkte dat
H.E.G.M. bezig waren hierop terug te komen, deed hij hiervan
18 Januari 1692 mededeling aan de Staten-Generaal, die zieh nog
dezelfde dag tot de Staten van Holland richtten met het dringend
verzoek zieh van een eenzijdige, tegen de beginselen van de Unie
indruisende, verlaging van de koers der sohellingen te onthouden,
aangezien toch aan de vervaardiging hiervan een einde was gekomen
of stond te komen 33°. Zoals te verwachten was legden H.E.G.M.
dit verzoek echter naast zieh neer.
Meer indruk dan deze machteloze uitroepen van de bondgeno-
ten maakte een besluit van de Vroedschap van Amsterdam 331: de
stad verlang de volledig e vrijheid voor de Wisselbank om lingotten
beschikbaar te stellen, de mogelijkheid om naast Staten-munten ook
ander groot geld te slaan als negotie-penningen, schrapping van
het verbod van aankoop door anderen dan de Wisselbanken en
verduidelijking van de vrijheid om de helft van het muntmateriaal
uit te voeren; bovendien drong zij er op aan, „dat deselve niet
eerder zouden werden werkstellig gemaekt, als naerdat alvoorens
Zijne Kon. Majesteit van Groot-Brittannien hierover sal weesen
gesprooken en Z.M. versogt door sijne authoriteit in d’andre
provincien deze desordres te weeren ende dezelve te obligeren zo-
danige penningen te slaen, als zij in conformiteit van de Unie
gehouden zijn te doen” . Inderdaad werd door de Staten het concept
in de door Amsterdam verlangde zin gewijzigd en besloten het in
deze vorm aan de Staten-Generaal en aan Z.M. voor te leggen.
Terwijl in Holland nog aan de voor te stellen tekst geschaafd
werd, waren de Staten van Zeeland reeds met maatregelen gereed:
zodra zij gehoord hadden dat reductie van de schellingen op handen
was, besloten H.E.M., teneinde de provincie te vrijwaren voor
overstroming met de uit Holland geweerde schellingen 332: