
werden echter gouden en zilveren dukaten en zilveren rijders door
de munthuizen afgeleverd. Het in 1694 uitgevaardigde verbod rijders
te slaan, met het doel de aanmaak van drieguldens te stimuleren,
raakte spoedig in vergetelheid.
Toch waren de muntmeesters niet tevreden, omdat de door hen
gekoesterde verwachting, dat dankzij de nieuwe regelingen bestel-
lingen in ruime mate zouden toevloeien, niet bewaarheid bleek te
worden. Reeds 8 Mei 1694 beklaagden de gedeputeerden van Over-
ijsel zieh ter Generaliteit, dat de Amsterdamse Wisselbank niet
bereid was de muntmeestr tegen de vastgestelde prijs zilver te
leveren; in de loop van het jaar kwamen dergelijke klachten van
Friesland, Gelderland, Utrecht en Overijsel binnen 406. Om aan deze
bezwaren tegemoet te komen brachten Generaalmeesters op een
bespreking met commissarissen van de bank en met de muntmeesters
22 Mei een voorlopig accoord over de levering van zilver
tot stand; de Amsterdamse Wisselbank verklaarde zieh bereid bij
alle muntmeesters gelijkelijk bestellingen te plaatsen tegen de vastgestelde
zilverprijs, mits deze uitsluitend voor de bank negotie-
penningen zouden vervaardigen en de V.O.C. haar zilver uitsluitend
bij de bank zou betrekken 407.
Deze besprekingen leidden tot een vertraging bij het vaststellen
van de door het nieuwe plakkaat noodzakelijk geworden
muntmeesters-instructie. Hoewel een voorlopige instructie, alleen
voor de Staten-munten, spoedig gereed was en 25 Mei 1694 door
H.H.M. gearresteerd werd 408, bleef een eveneens door Generaalmeesters
ontworpen concept voor een algemene instructie ter ver-
vanging van die van 1606 onafgedaan liggen 4°9.
Dringend werd deze zaak, toen de gedeputeerden van Friesland
op 1 October 1694 verklaarden, dat de muntmeesters zonder
betere contröle op de zilverprijs niet konden werken en dat de
Staten, zo niet spoedig een bevredigend besluit tot stand zou
komen, hun consent in het plakkaat van 17 Maart zouden terug-
nemen. Generaalmeesters, met spoed naar hun standplaats terug-
geroepen, ontwierpen een nieuw concept, waarin de contröle- be-
palingen van het plakkaaat van 1694 herhaald en gedeeltelijk ver-
scherpt werden, en tegelijk, voortbouwend op het accoord van
22 Mei, bepaald werd, dat de muntmeesters voortaan uitsluitend
voor rekening van de Wisselbank zouden werken, welke harerzijds
zou zorg dragen het beschikbare zilver tegen de vastgestelde prijs
te leveren en gelijkmatig over de verschillende munthuizen te ver-
delen 4I°. Na enige maanden verenigden de Staten van Holland zieh
met dit ontwerp en maakten het 30 Mei 1695 bij de Staten-Generaal
aanhangig. De muntmeesters buiten Holland en Zeeland oordeelden
echter, dat de voorgestelde leveringsvoorwaarden voor hen te on-
gunstig waren en dat voldoende bestellingen er niet door verzekerd
zouden zijn. De Staten van Gelderland, Utrecht en Overijsel, wier
gecommitteerden te Arnhem het ontwerp bespraken, besloten dan
00k gezamenlijk zieh ertegen te verzetten en zelfs Generaalmeesters
te doen reprimanderen wegens hun zozeer tegen de hoogheid der
provincien ingaand advies 4I1. Dit laatste gebeurde weliswaar niet,
doch het voorstel bleef wederom liggen.
Nog eenmaal kwam dezelfde gedachte drie jaar later ter sprake.
Het slaan van dubbeltjes in Holland en Zeeland wekte het mis-
noegen op van de drie samenwerkende gewesten, wier muntmeesters
niet alleen weinig te doen hadden, doordat het handhaven van de
vastgestelde zilverprijs niet mogelijk bleek, maar zieh thans boven-
dien nog achtergesteld zagen bij hun collega’s in het Westen 4I2.
Bovendien werden zij in 1698 bedreigd door de emstige concurrence
van de muntmeester te Deventer, die door het günstige contract
goedkoper kon werken dan de anderen, en van de muntmeester
van Zeeland, die van de Staten nog steeds vergunning kreeg
zilveren dukaten voor 51 stuivers in omloop te brengen 4I}. In Juli
1698 werd tussen commissarissen van de Amsterdamse Wisselbank
en de muntmeesters opnieuw een regeling overeengekomen van
dezelfde strekking als die van 1695 4I4. Hoewel de meeste muntmeesters
er aanvankelijk mede instemden en het accoord door de
Staten-Generaal op 13 October bij meerderheid van stemmen be-
krachtigd werd, is het toch niet in werking getreden. Zeeland, waar
de munt 00k zonder nadere regeling voldoende werk vond, Overijsel,
dat bijzondere garanties voor de stadsmunt van Deventer ver-
langde en de voorwaarden voor de ver van Amsterdam verwijderde
munthuizen te ongunstig achtte, en Stad en Lande onthielden hun
medewerking 4I5. Generaalmeesters oordeelden hierop, dat in werking
treding niet mogelijk was, daar niet alle muntmeesters zieh met
het accoord wilden inlaten, de Wisselbanken te Rotterdam en Middelburg
er niet in betrokken waren en de voorzorgen tegen over-
treding h.i. onvoldoende waren 41<s.