
uitgevoerd werd, maar dat het zilver niet beneden f. 25:9 verkocht
werd en dat commissarissen van de Wisselbank verklaarden het
niet hun taak te achten de kooplieden tot levering aan de munt-
meesters te dwingen; zij trokken dan ook de conclusie, dat het doel
van het plakkaat, herstel van de mogelijkheid voor de muntmeesters
om goede munten te slaan, niet bereikt kon worden, zolang de
Wisselbank niet verplicht werd al het door haar ontvangen zilver
<— verminderd met een vast bedrag voor lingotten — tegen de vast-
gestelde prijs van f. 25:2 aan de muntmeesters te verkopen; anders
zouden deze toch weer duur zilver kopen om payementen te slaan,
„daerop eenige nogh al verdaght werden bij naght te wercken” en wat
de muntmeester van Groningen zelfs openlijk deed 3°8. Commissarissen
van de bank waren echter van een geheel andere mening: zij
betoogden, dat de prijs juist hoog gehouden werd, doordat de
muntmeesters tegen elkaar opboden om aan zilver te komen en
siecht geld te slaan en dat deze vanzelf zou dalen, zodra aan deze
muntslag met strenge middelen een eind gemaakt zou worden; zij
hielden vol dat restrictie van de uitvoer tot beperking van de invoer
van zilver zou leiden tot grote schade van de handelaars; opgave
van het jaarlijks voor lingotten benodigde konden zij niet doen
wegens de steeds wisselende vraag; anders dan Generaalmeesters
trokken zij uit de nog steeds geldende hoge zilverprijs de conclusie,
dat het plakkaat van 3 Mei als een mislukking moest worden be-
schouwd en dat nu eens een proef met geheel vrije uitvoer genomen
behoorde te worden 309.
In September werden de muntmeesters nog eens in Den Haag
bijeengeroepen om hun bezwaren en wensen kenbaar te maken,
doch enig resultaat werd hiermede niet bereikt. Slechts verzoc-hten
H.H.M. de provincien opnieuw, aangezien een definitief plakkaat
nog niet tot stand gekomen was, de stilstand van de payement-slag
te verlengen tot 31 December 1690 3I°. Dit besluit werd wel door
de meeste gedeputeerden ter Generaliteit aanvaard, doch het werd
niet nageleefd. Weer was het de Raad van Deventer, die het eerst
aan de aandrang van de muntmeester toegaf en reeds 16/26 October
de Stempels vrijgaf3I1. Nog voor het eind van het jaar werd de
vervaardiging van schellingen hier hervat, weldra — vooral toen
sedert 1 Januari 1691 geen wettelijke belemmering meer in de weg
stond — gevolgd door alle andere munthuizen in Gelderland en
Overijsel. Ook de provinciale munt te Harderwijk deed thans mee.
Na enige jaren van heen en weer praten had Sluysken zieh nl.
teruggetrokken om zieh tot zijn oude munthuis te Deventer te
beperken en was een nieuwe muntmeester aangesteld, Johan van
Brienen, die in November 1690 zijn werkzaamheid aanving; hij
kreeg weldra van het Hof verlof schellingen te slaan van hetzelfde
läge gewicht als elders toegepast werd3I2. Tenslotte gaven dp
Staten van Utrecht, die het vorig jaar hun muntmeester nog
van hervatting van de uitgifte van schellingen hadden afgehouden.
nu ook consent om schellingen van verlaagd gewicht te slaan.
echter niet dan na nogmaals bij de Staten-Generaal op spoedige
voorziening te hebben aangedrongen }I}.
In het algemeen werden in het voorjaar van 1691 niet anders
dan zeer siechte schellingen geslagen, daar de zilverprijs zo hoog
opgelopen was, dat vervaardiging van daalders en florijnen nauwe-
lijks lonend was, behalve in de ten aanzien van de zilveraanvoer
wat günstiger gelegen munthuizen: Zeeland en Utrecht bleven dub-
bele, resp. enkele daalders uitgeven, Friesland en de beide Gro-
ningse munten florijnen — welke ook Overijsel nog sloeg. Nog
slechter dan de schellingen waren de door de stadsmunt te Groningen
in omloop gebrachte stuivers. Bovendien werd dit voorbeeld
gevolgd door Sluysken te Deventer, die van de Raad consent kreeg
om voor f. 50.000 aan enkele stuivers te slaan, waarvoor hij zieh
verplichtte de stad een lening van 1000 rijksdaalders te verstrekken;
om ongerief voor de burgerij te voorkomen moest hij verder op zieh
nemen voor ingezetenen, die 50 of meer stuks stuivers tegelijk in
handen hadden, die tegen beter geld in te wisselen 3I4.
D eventer, stuiver
Voorschrift: Raad 30 December 1690/9 Januari 1691
muntvoet niet bepaald
Beeldenaar: Verk. 156,6
Vz. gekroond wapenschild der stad, waarnaast 1 S.
Kz. opschrift daventria en jaartal.
Geslagen: 1691 (vgl. ook blz. 37)
Intussen zat de muntcommissie uit de Staten van Holland,
onder leiding van de Raadpensionaris Antonie Heinsius, niet Stil:
zij trachtte in October/November 1690 een nieuw plakkaat te ont-
werpen, uitvoeriger dan het onvoldoende geblekene van 3 Mei en