
comptoiren van de gemene landsmiddelen in de verschillende steden
en uitgevoerd worden tegen betaling van 1 stuiver per 100 stuks * 3<?7.
Het voorbeeld van Holland werd onmiddellijk gevolgd door de
Staten van Utrecht, die 17/27 Mei op dezelfde wijze stempeling
van de aanwezige florijnen met UTR voorschreven 368. De gecom-
mitteerden tot de muntzaken uit de Staten-Generaal adviseerden
nu een verbod van alle muntslag tot de aankomst van de eerstvolgende
vloot > zoals door Holland reeds 10 April gevraagd was _
tegelijk met stempeling van alle in de Republiek aanwezige acht-
entwintigen, met uitzondering van de reeds met HOL gestempelde.
De reactie op dit voorstel was verschillend. Zeeland en Gelderland
voelden niets voor de stempeling en vroegen zelfs intrekking of
wijziging van het Hollandse besluit; zij gingen dan ook vooreerst
niet op het voorstel van de muntcommissie in . Overijsel, Friesland
en Stad en Lande daarentegen haastten zieh ook in hun provincien
de aanwezige florijnen van een Stempel te voorzien, enerzijds om
niet te zeer bezwaard te worden met de uit Holland en Utrecht
geweerde exemplaren, anderzijds in de hoop, dat Holland ten slotte
de elders gestempelde florijnen ook wel zou moeten toelaten * * 370,
Inderdaad werd hierdoor de situatie enigszins gewijzigd: van
Utrecht en de anderen kon moeilijk verwacht worden, dat zij een
plakkaat — als 29 Mei voorgesteld — zouden goedkeuren, waar-
door alleen de door Holland gestempelde achtentwintigen vrijgesteld
zouden worden van de algemene stempeling vanwege de Staten-
Generaal. Na aarzeling van ettelijke weken moest Holland op dit
punt toegeven en accepteerde het een formulering, krachtens welke
alle reeds gestempelde florijnen gangbaar werden verklaard en de
* Te Hoorn is het register van het ontvangen Stempelgeld bewaard gebleven;
tussen 25 Mei en 15 Juni werden 89.550 stuks uit de stad en het, omliggende
platteland gestempeld.
* * Besluiten tot stempeling van de florijnen:
Staten van Holland 20 Mei 1693 (HOL)
Staten van Utrecht 17/27 Mei 1693 (UTR)
Ged. Staten van Overijsel 8/18 Juni 1693 (wapen)
Staten van Friesland 26 Mei/5 Juni 1693 (wapen)
Staten van Stad en Lande 23 Juni/3 Juli 1693 (G.O.)
Ged. Staten van Drente 29 Aug./8 Sept. 1693 (DR)
Staten-Generaal 11 November 1693 (pijlenbundel)
Bovendien komen stukken met het Stempel L voor, wellicht toe te schrijven aan
het graafschap Lingen.
overige binnen zes weken door de Raad van State met een pijlenbundel
gestempeld zouden worden, waarna de ongestempelde on-
geldig zouden zijn *Pj het liet echter niet na tegelijk nog eens vast
te stellen, dat het voornemen bleef bestaan ook de daalders en
andere siechte muntsoorten te doen stempelen en schadeloosstelling
van de rijksmunten te eisen i72.
Tegen het aldus gewijzigde ontwerp had Overijsel geen be-
zwaren meer, evenmin als Utrecht, Gelderland en Zeeland. Als
tegenprestatie werd nu echter van Holland intrekking van het
uitvoerverbod van zilver geeist, dat overbodig leek, nu door de
stempeling en de intrekking van de muntstempels verdere aanmunting
van payementen uitgesloten was i7i. Dit bracht nieuw uitstel van de
arrestering van het plakkaat, want Holland bleef erbij, dat het eerst
afkondiging van het plakkaat wenste, voor het erin toestemde het
middel om de andere gewesten tot aanvaarding te dwingen, uit
handen te geven. Wederom kreeg het zijn zin: toen Zeeland gecon-
senteerd had werd het plakkaat 2 October gearresteerd en >— nadat de
poingoenen voor het stempelen met de pijlenbundel gereed gemaakt
waren — 11 November 1693 gepubliceerd 374. Nadat in de volgende
weken Utrecht, Overijsel, Gelderland en Zeeland medegedeeld
hadden, dat alle Stempels waren ingeleverd en de muntmeesters de
eed op het plakkaat hadden afgelegd, gaf Holland eindelijk na
herhaald aandringen van de belanghebbende gewesten, gesteund
door de Staten-Generaal, 24 November de uitvoer van zilver naar
de provincien, die hadden geconsenteerd, vrij 375, Aan de vervaar-
diging van de ongewenste muntsoorten kwam thans geheel een
einde: als laatste had Zeeland 2 November de slag van dubbele
daalders beeindigd. In Friesland was al sedert 1691 niet meer
gemunt. In Groningen was de provinciale munt sinds het begin van
het jaar gesloten en was de muntmeester Vosdinck veroordeeld tot
verbanning wegens het ongeoorloofd slaan van duiten en had de
stadsmunt ook reeds in het voorjaar het bedrijf gestaakt 37«.
* * ★
Thans kon weer over de nog steeds aanhangige algemene
regeling gesproken worden. Generaalmeesters drangen dan ook
weldra in een optimistisch gestelde remonstrantie op hervatting
van de besprekingen aan; nu zij inderdaad een daling van de zilver-
prijs konden constateren, hadden zij hoop, dat weer Staten-munten