
waren in hoofdzaak gouden dukaten en zilveren dukaten, waarvan
oe vervaardiging reeds in 1692, toen die van schellingen onrno-
gelijk begon te worden, een sterke opleving vertoond had; leeuwen-
daalders en oude rijksdaalders blijken minder in trek te zijn en
werden haast niet meer geslagen: zilveren rijders waren wel enige
jaren veel gemunt, maar uitsluitend om van de tijdelijke koersver-
hogmg m de Zuidelijke Nederlanden te profiteren; hieraan werd
nu een emde gemaakt, doordat op aandringen van Generaalmeesters
de Stempels werden ingetrokken tegelijk met het verzenden van de
tekenmgen voor de Staten-munten, omdat ook dit als een ongeoor-
loofd profijt voor de muntmeesters gezien werd 388.
* ★ *
De besluiten van 1693 en 1694 vormen in verschillende op-
zichten een keerpunt in de geschiedenis van het Nederlandse Munt-
wezen. Van blijvende betekenis waren in hoofdzaak:
a. de reductie van de minderwaardige schellingen (26 September
1692 en 11 April 1693), die de omloop bevrijdde van de overheersinq
door siecht klein geld;
b. de stempeling van de florijnen (20 Mei en 11 November 1693),
die a an de vervaardiging van siecht geld een einde maakte;
c. het accoord met de rijksmunten (16 April 1694), dat het aantal
mimthuizen tot bijna de helft terugfbracht;
d. het algemeen plakkaat van 17 Maart 1694, dat de contrôle op
de muntmeesters, de handel in muntmateriaal en de slag van de
Staten-munten definitief regelde.
In begmsel waren door deze maatregelen een aantal ernstige
misstanden in het muntwezen uit de weg geruimd; doch de practijk
van de volgende jaren toonde, dat niet alle beoogde doeleinden vol-
ledig bereikt werden.
Een bevredigend resultaat hadden in het algemeen de maatregelen
tegen de aanmunting van minderwaardig geld. Florijnen zijn
in ons land na 1693 niet meer geslagen, al bleven de op het ogenblik
van de stempeling aanwezige exemplaren voor de oude koers van
28 stuivers in de omloop. Mettertijd verloor de stempeling, die dienst
gedaan had om nieuwe aanmaak te beletten, haar betekenis: in latere
vondsten komen florijnen met en zonder Stempel naast elkander
voor. De evenzeer bestreden, hoewel niet aan stempeling onder-
worpen, daalders werden — op een enkele onbetekenende uitzondering
na — na 1693 evenmin geslagen. De voornaamste producent
van deze muntsoort, de Zeeuwse munt, heeft de aanmunting na 1693
niet hervat 389.
De derde muntsoort waartegen de grote strijd gevoerd was, de
schelling, bleef eveneens in omloop, waarbij het koersverschil tussen
gestempelde — goede —schellingen van 6 stuiver en ongestempelde
— siechte — van 5)/£ stuiver streng werd gehandhaafd. Beide, in
grote hoeveelheid aanwezige, soorten bleven in de circulatie ge-
scheiden. Zo bevatte de grote vondst van Driebergen uitsluitend
gereduceerde exemplaren, terwijl die van Zevenbergen en Land van
Altena niet anders dan volwaardige stukken opleverden 39°. Op
den duur schijnt het naast elkander voorkomen van schellingen en
gereduceerde schellingen of zesd’halven als normaal beschouwd te
zijn. In de eerste jaren deden zieh echter eigenaardige moeilijkheden
voor: niet alleen werden meermalen valse exemplaren in de omloop
aangetroffen, doch in 1701 constateerden Generaalmeesters zelfs,
dat vervalsers zieh er op toe legden minderwaardige schellingen na
wijziging van het jaartal en aanbrenging van een nagemaakt Stempel
voor volwaardige in omloop te brengen. Hoewel zij naar aanleiding
hiervan adviseerden alle moeilijkheden te ondervangen door ook de
koers van de betere schellingen tot 5)^stuiver te Verlagen, zijn er
geen andere maatregelen genomen dan herhaalde publicatie van
waarschuwingen tegen vervalsingen
Zo goed als die van de drie genoemde muntsoorten was de
vervaardiging van dubbele stuivers sedert 1692 verboden. Dit leidde
echter vrij spoedig tot bezwaren, aangezien de V.O.C. voor de
handel in Indie behoefte bleek te hebben aan in patria geslagen
klein zilvergeld 392. Toen eind 1696 de kassiers van de V.O.C. tot de
muntmeesters van Zeeland en Holland het verzoek richtten een
partij dubbeltjes te leveren, achtten Gecommitteerde Raden van
beide gewesten dit verlangen gerechtvaardigd en verleenden zij de
muntmeesters hiertoe dispensatie van het verbod van payement-
slag. Toen echter bleek, dat te Middelburg de muntvoet van 1669
— lager dan de Hollandse van 1670 — werd toegepast en bovendien
de kassier van de V.O.C. tegen zijn belofte de stukken hier te lande
in omloop bracht, deden Generaalmeesters, gesteund door de Am-
sterdamse Wisselbank, een protest hören. Een aanklacht bij de
Raad van State werd slechts verhinderd door het ingrijpen van
Gecommitteerde Raden en Burgemeesteren van Middelburg 393.